Uitspraak 201002872/1/R2


Volledige tekst

201002872/1/R2.
Datum uitspraak: 2 maart 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats],

en

de raad van de gemeente Ede,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Tennispark Keltenwoud en omgeving West Breukelderweg" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 maart 2010, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 december 2010, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], werkzaam bij CODA B.V., en de raad, vertegenwoordigd door mr. H van Laar, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting als partij gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. J.W. van der Linde.

2. Overwegingen

2.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep voor zover dat is gericht tegen het planonderdeel dat voorziet in het tenniscomplex met tennishal. Daarbij heeft de raad er op gewezen dat de verleende vrijstelling en bouwvergunning voor het complex en de hal onherroepelijk zijn geworden. Het plan bevat een juridisch-planologische regeling voor deze ruimtelijke ontwikkeling.

2.1.1. Anders dan de raad heeft gesteld bestaat in de door hem genoemde omstandigheden geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant] niet langer belang heeft bij een uitspraak op zijn beroep tegen het desbetreffende planonderdeel, nu een bestemmingsplan zich leent voor herhaalde toepassing. Gelet hierop is het beroep tegen dit planonderdeel ontvankelijk.

2.1.2. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep instellen tegen een besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.1.3. De boomkwekerij van [appellant] bevindt zich op een afstand van circa 250 meter van het dichtstbijzijnde perceel waar het plan een Ruimte-voor-ruimte woning mogelijk maakt. De woning van [appellant] bevindt zich op een afstand van hemelsbreed ongeveer 150 meter tot het dichtstbijzijnde perceel. [appellant] heeft niet betwist dat hij vanuit zijn woning geen zicht zal hebben op de Ruimte-voor-ruimte woningen omdat het zicht daarop wordt belemmerd door tussenliggende bebouwing. Uitgaande van deze feiten is geen belang van [appellant] rechtstreeks bij vorenbedoelde plandelen betrokken.

Het betoog ter zitting van [appellant] dat zijn belang moet worden gezocht in de omstandigheid dat het transport van bomen van de boomkwekerij naar het tuincentrum plaatsvindt langs de voorziene Ruimte-voor-ruimte woningen en mogelijk zal leiden tot klachten van de toekomstige bewoners leidt niet tot het oordeel dat niettemin een objectief en persoonlijk belang van [appellant] rechtstreeks door deze plandelen wordt geraakt. Bij dit oordeel wordt betrokken dat het transport van bomen beperkt plaatsvindt alsmede dat langs de transportroute reeds woonbebouwing aanwezig is en niet is gebleken van klachten door omwonenden.

De conclusie is dat [appellant] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb voor zover dit ziet op de Ruimte-voor-ruimte woningen en dat hij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro geen beroep kan instellen. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.

2.2. Het plan voorziet onder meer in de planologische inpassing van het door middel van een vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening reeds gerealiseerde en in gebruik genomen tenniscomplex met tennishal van Tennisvereniging Keltenwoud aan de West Breukelderweg te Bennekom.

2.2.1. [appellant] exploiteert een boomkwekerij naast het tenniscomplex. Hij betoogt dat de vestiging van het tenniscomplex in strijd is met de ambities die voor het gebied de Havikse Eng zijn vastgesteld. Voorts is hij van mening dat het onderzoek naar de natuurwaarden zich ook had moeten uitstrekken over het Binnenveld en de Veluwe vanwege de cruciale migratiefunctie en de mogelijke verstoring van de ecologische relatie tussen deze gebieden. Verder voldoet het onderzoek naar vleermuizen niet aan de eisen zoals opgenomen in het protocol voor vleermuisinventarisaties en voorziet het plan naar zijn mening in onvoldoende groencompensatie gezien de verharding in het gebied. De voorziene groenstroken en de wadi om het tennispark zijn daartoe volgens hem onvoldoende. Ook stelt hij dat een gedeelte van de groenstrook niet de beoogde breedte van vijf meter heeft maar slechts drie meter bedraagt. Bovendien is geen beheerplan opgesteld voor de wadi en de groenstrook zodat het functioneren ervan niet is verzekerd. [appellant] stelt verder dat de toegangswegen naar het tennispark niet berekend zijn op een toename van het verkeer waardoor de verkeersveiligheid ter plaatse afneemt alsmede dat het aantal voorziene parkeerplaatsen ten behoeve van het tenniscomplex onvoldoende is. Voorts vreest [appellant] door het tenniscomplex te worden beperkt in de exploitatie van zijn boomkwekerij vanwege een veranderde waterhuishouding en mogelijk klachten ten gevolge van overwaaiend stof vanwege werkzaamheden op de boomkwekerij. Ten onrechte is volgens [appellant] geen rekening gehouden met de vanwege het gebruik van bestrijdingsmiddelen aan te houden spuitzone.

2.2.2. Bij besluit van 7 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ede aan Tennisvereniging Keltenwoud vrijstelling van het destijds geldende bestemmingsplan "Artikel 30-herziening Agrarisch Buitengebied" en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een tennishal met nevenruimten en het realiseren van een tenniscomplex op het perceel Langschoterweg ongenummerd te Bennekom. Dit besluit heeft het college bij besluit van 9 oktober 2008, beslissende op door [appellant] gemaakt bezwaar, gehandhaafd. Bij uitspraak van de rechtbank Arnhem van 24 november 2009, in zaak nr. 08/5197, is het door [appellant] tegen dit laatste besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld en daarmee zijn voornoemde vrijstelling en vergunning rechtens onaantastbaar geworden.

2.2.3. Met het plan is beoogd om hetgeen met de eerder genoemde vrijstelling en vergunning ter plaatse mogelijk is gemaakt, planologisch vast te leggen. Onder deze omstandigheden sluit de afweging die de raad bij de vaststelling van het plan heeft moeten maken, nauw aan bij de afweging van het college van burgemeester en wethouders in het kader van de verzochte vrijstelling. De verandering van gebruik die mogelijk is gemaakt door de verleende vrijstelling is onherroepelijk geworden en moet derhalve voor rechtmatig worden gehouden. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in dit geval een andere afweging had moeten maken, nu het plan niet verschilt van hetgeen de vrijstelling mogelijk maakt en [appellant] niet heeft gesteld dat er ten tijde van de vaststelling van het plan een verandering van omstandigheden was ten opzichte van de beslissing op bezwaar omtrent de vrijstelling die daartoe noopte. Evenmin bestaat hiervoor aanleiding omdat het plan in de hal ook andere takken van sport toelaat dan tennis. Niet aannemelijk is dat een dergelijk gebruik in ruimtelijk opzicht zodanig zal verschillen van het gebruik als tennishal dat dit een andere beoordeling vergt.

2.3. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel dat ziet op het tenniscomplex strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dit is gericht tegen de plandelen die zien op de Ruimte-voor-ruimte woningen;

II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van staat.

w.g. Van Buuren w.g. Verbeek
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2011

59-608.