Uitspraak 201006396/1/R1


Volledige tekst

201006396/1/R1.
Datum uitspraak: 12 januari 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichting Stichting Dorpsraad Wijk aan Zee,
gevestigd te Wijk aan Zee, gemeente Beverwijk,
appellante,

en

de raad van de gemeente Beverwijk,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2010 heeft de raad het bestemmingsplan
"Verlengde Voorstraat-Relweg" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft de Stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 juli 2010, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2010, waar de Stichting, vertegenwoordigd door P.J.M. Weel en J. Budding, en de raad, vertegenwoordigd door drs. H. van Dijk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het plan voorziet in de bouw van een appartementencomplex met negentien appartementen en ondergrondse bergingen op de hoek van de Relweg-Verlengde Voorstraat te Wijk aan Zee. Het deel van het gebouw dat is gelegen aan de Verlengde Voorstraat zal bestaan uit vier bouwlagen en het deel van het gebouw dat is gelegen aan de Relweg zal bestaan uit drie bouwlagen.

2.2. De Stichting kan zich niet verenigen met dit plan. Zij voert ten eerste aan dat het bestreden besluit steunt op eenzijdige informatie. De raad had kunnen beschikken over informatie die strijdig is met de informatie waarop het bestreden besluit thans is gebaseerd, dan wel over informatie die daarop een aanvulling vormt. De Stichting wijst in dit verband op haar zienswijze en het door het bestuur van de Stichting opgestelde "Beeldkwaliteitsplan" van 12 december 2007 (hierna: het "Beeldkwaliteitsplan").

2.2.1. Voor zover het betoog van de Stichting aldus moet worden begrepen, dat de raad de zienswijze van de Stichting en het "Beeldkwaliteitsplan" niet heeft betrokken bij de vaststelling van het plan, kan dit betoog niet slagen. Uit de reactie op de zienswijze kan worden afgeleid dat de raad de door de Stichting ingebrachte zienswijze, waarbij tevens het "Beeldkwaliteitsplan" is overgelegd, bij de vaststelling van het plan heeft betrokken. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het besluit is gebaseerd op eenzijdige informatie.

2.3. De Stichting betoogt voorts dat de raad de bijzondere locatie van het plangebied en het effect van de wijziging van de bouwhoogten voor het ritme en de maatvoering van de gevelwanden van de onmiddellijk aangrenzende straten, de pleinvormige ruimte waar deze straten samenkomen en het totale aanzicht van het dorp voor zover dat zichtbaar is op en rondom de Dorpsweide, niet bij de totstandkoming van het bestreden besluit heeft betrokken. Verder laat het zich volgens de Stichting aanzien dat buiten beschouwing is gebleven dat de Dorpsweide van Wijk aan Zee, als element van het zeedorpenlandschap, uniek is, hetgeen tot voorzichtigheid zou moeten leiden als het gaat om het veranderen van bouwhoogten. De Stichting wijst voorts op het in het "Beeldkwaliteitsplan" opgenomen model waarin aan de hand van het aantal en de lengte van de zichtlijnen de dominantie en de kwetsbaarheid van bouwplekken in de bebouwde omgeving wordt gelokaliseerd en gekwalificeerd. De locatie waarop het plan ziet is in het "Beeldkwaliteitsplan" gemarkeerd als een van de meest dominante en kwetsbare locaties in het dorp, aldus de Stichting.

2.3.1. In het plan is aan de gronden gelegen aan de Verlengde Voorstraat-Relweg de bestemming "Wonen" toegekend en de aanduiding "gestapeld" en "specifieke bouwaanduiding-overbouwing".

Ingevolge artikel 3, lid 2.1, sub c, van de planregels mag de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' niet meer bedragen dan de waarde die in de aanduiding is opgenomen.

Op de verbeelding is opgenomen dat aan de voorzijde van het appartementencomplex een maximale bouwhoogte geldt van 13 meter.

Aan de achterzijde van het appartementencomplex geldt een maximale bouwhoogte van 10 meter.

2.3.2. De raad heeft erop gewezen dat de toegestane bouwhoogte aan de achterzijde één bouwlaag lager zal zijn dan de voorzijde en dat daar een binnenplaats gesitueerd is, zodat een overgang wordt gecreëerd naar de lagere bebouwing aan de Relweg. Met de toegestane bouwhoogte aan de zijde van de Verlengde Voorstraat wordt volgens de raad de pleinvormige ruimte geaccentueerd. Ter zitting heeft de raad verder nader toegelicht dat met de door het bestemmingsplan mogelijk gemaakte hogere bouwhoogte thans zowel aan het begin als aan eind van de ventweg een stedenbouwkundige markering wordt gegeven. Ook wordt hiermee volgens de raad bijgedragen aan een duidelijke belijning van de ruimte rond de Dorpsweide. Zichtlijnen worden niet doorbroken omdat zich op het perceel thans ook bebouwing bevindt.

Uit het vorenstaande kan worden afgeleid dat, anders dan de Stichting betoogt, geen grond bestaat voor het oordeel dat de raad zich bij de totstandkoming van het besluit geen rekenschap heeft gegeven van de bijzondere locatie waar het bestemmingsplan op ziet en de directe omgeving daarvan, waaronder de Dorpsweide. Het plan vormt in redelijkheid geen aantasting van de bijzondere plek. De inhoud van het door de Stichting overgelegde "Beeldkwaliteitsplan" maakt het vorenstaande niet anders, reeds omdat niet is gebleken dat de daarin vervatte weergave van de zichtlijnen afkomstig is van een onafhankelijke deskundige. Dit geldt evenzeer voor de ter zitting overgelegde ruimtelijk-planologische calculatie.

2.4. In hetgeen de Stichting heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep is ongegrond.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, ambtenaar van staat.

w.g. Hoekstra w.g. Melenhorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2011

490.