Uitspraak 200903009/1/R1


Volledige tekst

200903009/1/R1.
Datum uitspraak: 10 november 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichting Stichting Natuur- en Milieuwacht (hierna: SNM), gevestigd te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,
appellante,

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2006 heeft de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp het bestemmingsplan "Groenzone Berkel-Pijnacker" vastgesteld, voor zover betrekking hebbend op het grondgebied van de gemeente Pijnacker-Nootdorp.

Bij besluit van 12 september 2006, kenmerk DRM/ARW/06/2916A, heeft het college beslist over de goedkeuring van het plan.

Bij uitspraak van 12 december 2007, zaak no. 200608524/1 (www.raadvanstate.nl), heeft de Afdeling het besluit van 12 september 2006 gedeeltelijk vernietigd.

Bij besluit van 17 februari 2009, kenmerk PZH-2009-103405, heeft het college, voor zover nodig, opnieuw beslist over de goedkeuring van het plan.

Tegen dit besluit heeft SNM bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 april 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 18 mei 2009.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

SNM heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2010, waar SNM, vertegenwoordigd door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, en L. van der Horst, en het college, vertegenwoordigd door mr. G. Koop, advocaat te Amsterdam en bijgestaan door H.H.J. Kossen, werkzaam bij Royal Haskoning, M. van Amersfoort en J.J. Meijer, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord de raad, vertegenwoordigd door R. van den Bosch en A. Wamsteeker.

2. Overwegingen

2.1. Bij brief van 26 augustus 2010 heeft SNM haar beroep ingetrokken voor zover het betreft de grondslag van de ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw), de gevolgen van de waterberging bij calamiteiten, het ontbreken van de noodzaak voor uitbreiding van de capaciteit van de Bergboezem voor waterberging bij calamiteiten, het bestaan van andere bevredigende oplossingen en de onzekerheid omtrent de omstandigheden waaronder de Bergboezem voor waterberging bij calamiteiten zal worden gebruikt. Voorts heeft zij haar beroep ingetrokken voor zover het betrekking heeft op de gevolgen van het plan voor vleermuizen. Ter zitting heeft SNM haar beroep ingetrokken voor zover het betrekking heeft op de gevolgen van het plan voor de lepelaar en voor zover het de gronden in de polder Oude Leede betreft.

2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

2.3. Het plan voorziet, samen met het gelijknamige bestemmingsplan van de gemeente Lansingerland, in een planologisch-juridische regeling voor het realiseren van de Groenzone Berkel-Pijnacker. Met deze plannen wordt invulling gegeven aan de Groenzone Berkel-Pijnacker, zoals vastgelegd in het streekplan Zuid-Holland West en het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020.

De thans aan de orde zijnde plandelen met de bestemmingen "Recreatieve doeleinden, Natuur en Waterberging (RNW)", "Natuurgebied", "Water" en "Waterkering en Waterstaatsdoeleinden" voorzien in de herinrichting van de noordelijke punt van de Bergboezem, die een functie heeft voor waterberging, als natuurgebied.

2.4. Bij uitspraak van 12 december 2007 heeft de Afdeling, voor zover thans van belang en samengevat weergegeven, geoordeeld dat onvoldoende is bezien of ten behoeve van de verwerkelijking van de plandelen ter plaatse van de Bergboezem een ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Ffw nodig zal zijn en, indien een dergelijke ontheffing vereist is, op voorhand redelijkerwijs te verwachten is dat deze op grond van de Ffw zal kunnen worden verleend. In dit verband heeft de Afdeling de goedkeuring vernietigd van de plandelen met de bestemmingen "Recreatieve doeleinden, Natuur en Waterberging (RNW)", "Natuurgebied", "Water" en "Waterkering en Waterstaatsdoeleinden" ter plaatse van de noordelijke punt van de Bergboezem.

2.4.1. Naar aanleiding van voornoemde uitspraak heeft Royal Haskoning in opdracht van het hoogheemraadschap van Delfland (hierna: het hoogheemraadschap) onderzocht of een ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Ffw noodzakelijk is en zo ja of deze kan worden verleend. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het onderzoek "Herinrichting van de Bergboezem polder Berkel, toetsing aan de Flora- en faunawet" van 19 maart 2008 (hierna: het onderzoek uit 2008). Hierin is geconcludeerd dat voor het gebruik van de waterberging een ontheffing noodzakelijk is.

Op grond van dit onderzoek heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister) bij besluit van 19 augustus 2008 onder voorwaarden ontheffing verleend.

2.4.2. Het college heeft bij onderhavig besluit, mede op basis van de verleende ontheffing en voor zover van belang, opnieuw goedkeuring verleend aan de plandelen betreffende de noordelijke punt van de Bergboezem met de bestemmingen "Recreatieve doeleinden, Natuur en Waterberging (RNW)", "Natuurgebied", "Water" en "Waterkering en Waterstaatsdoeleinden".

2.4.3. SNM betoogt dat de inrichting van het noordelijke deel van de Bergboezem als natuurreservaat met drassige gronden, het voorziene recreatieve gebruik van de gronden en de zogenoemde bypass leiden tot verlies van broedgebied voor weidevogels. Zij wijst hiertoe op het milieueffectrapport (hierna: het MER), het deskundigenbericht in de vorige procedure en voornoemde uitspraak van de Afdeling van 12 december 2007. Volgens SNM dient het broedgebied van de grutto op grond van de Ffw jaarrond te worden beschermd. Voorts voorziet artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van richtlijn 79/409/EEG van 2 april 1979 (hierna: de Vogelrichtlijn) in een algemene zorgplicht waaraan ook buiten speciale beschermingszones dient te worden voldaan. Verder is in strijd met het provinciale compensatiebeleid niet voorzien in compensatie van het verlies van broedgebied en had het plan in samenhang moeten worden bezien met andere projecten op het provinciale grondgebied die leiden tot verlies van broedgebied, aldus SNM.

2.4.4. Het college stelt zich, op basis van het onderzoek uit 2008, op het standpunt dat het plan in zoverre de waarde van de Bergboezem als weidevogelgebied niet aantast.

2.4.5. Niet in geschil is dat de grutto niet jaarlijks naar hetzelfde nest terugkeert. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 februari 2009 in zaak no. 200803873/1; www.raadvanstate.nl) valt de broedplek van de grutto daarom buiten het broedseizoen niet onder de reikwijdte van het begrip nest als neergelegd in artikel 11 van de Ffw. Gelet hierop faalt het betoog dat het broedgebied van de grutto op grond van de Ffw jaarrond dient te worden beschermd.

2.4.6. In het bestreden besluit en het onderzoek uit 2008 staat dat de beoogde inrichting van de Bergboezem is gewijzigd ten opzichte van de situatie zoals onderzocht in het deskundigenbericht en het MER en zoals in aanmerking is genomen in voornoemde uitspraak van de Afdeling van 12 december 2007. In de eerste plaats zal het zuidelijke deel van de Bergboezem als specifiek weidevogelgebied worden ingericht door het peilniveau en (maai)beheer af te stemmen op weidevogels. Daarnaast is een inrichtingsplan opgesteld met maatregelen om verstoring van onder meer de grutto door het recreatieve gebruik tegen te gaan. Deze maatregelen bestaan onder meer uit het aanhouden van hinderafstanden, het niet toepassen van verlichting en het afsluiten van delen van het plangebied gedurende het broedseizoen. Verder heeft het college ter zitting toegelicht dat de beoogde inrichting is gewijzigd door het noordelijke deel van de Bergboezem minder drassig te maken dan eerder werd beoogd teneinde deze gronden geschikt te maken als foerageergebied voor weidevogels.

2.4.7. In de plantoelichting staat vermeld dat het voornemen om de Bergboezem te gebruiken voor de reguliere berging van het bemalingsoverschot is verlaten en dat het bemalingsoverschot zal worden afgevoerd via een laaggelegen watergang in de Bergboezem in het zuidelijke deel van de Bergboezem, de zogenoemde bypass.

Voor zover SNM zich tegen de bypass richt en daartoe wijst op het door haar overgelegde onderzoek van Van der Helm van 30 juli 2010, waarin staat dat de gronden door de aanleg van de bypass droger worden, overweegt de Afdeling dat het college heeft verklaard dat het peilniveau in het zuidelijke deel van de Bergboezem op weidevogels zal worden afgestemd.

In het onderzoek uit 2008 staat dat het verlies aan broedgebied voor weidevogels door de inrichting van het noordelijke deel van de Bergboezem als natuurreservaat met drassige gronden geen negatieve gevolgen heeft voor de totale waarde van de Bergboezem als weidevogelgebied. Het aantal weidevogels en met name ook het broedsucces in het zuidelijke deel van de Bergboezem zullen naar verwachting toenemen ten opzichte van de huidige situatie, aldus het onderzoek uit 2008 en de toelichting ter zitting hierop van Royal Haskoning. Daarbij betrekt het onderzoek uit 2008 dat het natuurreservaat met drassige gronden in het noordelijke deel van de Bergboezem zal gaan fungeren als foerageergebied voor weidevogels, dat het zuidelijke deel van de Bergboezem als specifiek weidevogelgebied zal worden ingericht, dat delen van het plangebied gedurende het broedseizoen worden afgesloten om verstoring door het recreatieve gebruik tegen te gaan en dat alle feitelijke inrichtingswerkzaamheden buiten het broedseizoen zullen plaatsvinden. Ter zitting heeft Royal Haskoning in dit verband voorts toegelicht dat het nabijgelegen foerageergebied bijdraagt aan de kwaliteit van het broedgebied.

Gelet op het vorenstaande is de Afdeling, mede daarbij betrokken de nadere toelichting ter zitting, van oordeel dat het college zich op basis van het onderzoek uit 2008 in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de herinrichting van het noordelijke deel van de Bergboezem als natuurgebied, het recreatieve gebruik en de bypass niet zullen leiden tot aantasting van de waarde van de Bergboezem als weidevogelgebied.

2.4.8. Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vogelrichtlijn worden voor de bescherming, de instandhouding en het herstel van biotopen en leefgebieden in de eerste plaats de volgende maatregelen getroffen:

b) onderhoud en ruimtelijke ordening overeenkomstig de ecologische eisen van leefgebieden binnen en buiten de beschermingszones.

Daargelaten of artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vogelrichtlijn directe werking toekomt en hierop een beroep kan worden gedaan, overweegt de Afdeling dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de plandelen die voorzien in de herinrichting van het noordelijke deel van de Bergboezem als natuurgebied, het recreatieve gebruik en de bypass niet overeenkomstig de ecologische eisen van dat gebied zijn bestemd, nu het college zich, zoals onder 2.4.7. is overwogen, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet leidt tot aantasting van de waarde van de Bergboezem als weidevogelgebied.

2.4.9. In het provinciale compensatiebeleid staat, voor zover van belang, dat schadelijke handelingen in gebieden met moeilijk of niet vervangbare natuurtypen in principe worden uitgesloten en dat zowel schade aan natuurwaarden als schade aan landschapswaarden wordt gecompenseerd.

Gelet op hetgeen onder 2.4.7. is overwogen, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd is met het provinciale compensatiebeleid en dat het college was gehouden de gevolgen van het plan voor het broedgebied provinciebreed af te wegen.

2.5. De conclusie is dat hetgeen SNM heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestreden besluit in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep is ongegrond.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van staat.

w.g. Van Sloten w.g. Gerkema
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2010

472-635.