Uitspraak 200908773/1/M1


Volledige tekst

200908773/1/M1
Datum uitspraak: 14 juli 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] , wonend te Zwijndrecht,

en

het college van burgemeester en wethouders van Zwijndrecht,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2009 heeft het college - voor zover te dezen van belang - de locatie nr. […] aan de zijstraat tussen de woningen [locaties], in de groenstrook tegenover het pleintje, in de wijk Nederhoven, vastgesteld voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval (hierna: ondergrondse afvalcontainer).

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 november 2009, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaken 200908773/1/M1, 200907850/1 en 200908842/1 gevoegd ter zitting behandeld op 6 mei 2010, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Soons en P. Rooymans, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 19, derde lid, van de Afvalstoffenverordening gemeente Zwijndrecht 1997 kan het college regels stellen omtrent de wijzen waarop huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden bij een brengdepot op lokaal of regionaal niveau.

2.2. [appellant] kan zich niet vinden in de vaststelling van locatie nr. […] omdat er op deze locatie van de ondergrondse afvalcontainer huishoudens zijn aangesloten die meer dan 125 meter verwijderd liggen van de afvalcontainer. Daarbij heeft hij gewezen op de brochure Ondergrondse containers & aanbiedplaatsen minicontainers van 10 juni 2009 van de gemeente Zwijndrecht (hierna: brochure Ondergrondse containers).

2.2.1. Het college hanteert volgens het bestreden besluit als aandachtspunten: loopafstanden, voldoende capaciteit/maximaal aantal aansluitingen per container, toegangscontrole alsmede technische uitgangspunten zoals bereikbaarheid en ligging van kabels en leidingen in de grond. Bij de afweging tussen verschillende mogelijkheden voor een opstelplaats van een container wordt volgens het besluit ook rekening gehouden met het woongenot van direct omwonenden.

2.2.2. In de brochure Ondergrondse containers is vermeld dat de gemeente streeft naar een maximale loopafstand van 75 meter vanaf de erfgrens van een woning en dat in uitzonderlijke gevallen deze afstand wordt verlengd tot 125 meter. Ter zitting heeft het college betoogd dat in de brochure Ondergrondse containers niet het gehanteerde beleid is vastgelegd. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit werden de in het bestreden besluit neergelegde uitgangspunten gehanteerd, zo stelt het college.

De Afdeling stelt vast dat de brochure Ondergrondse containers kort voor de terinzagelegging van het ontwerpbesluit en de inloopbijeenkomst is toegezonden aan bewoners zoals [appellant]. Ter zitting is gebleken dat de maximale afstand van 125 meter tussen perceelsgrens en ondergrondse container in tenminste twee gevallen ruimschoots wordt overschreden. De Afdeling stelt voorts vast dat in het bestreden besluit de in aanmerking te nemen factoren niet zijn uitgewerkt. Evenmin is in het bestreden besluit ingegaan op de betekenis van de brochure Ondergrondse containers. Gezien het vorenstaande heeft het college naar het oordeel van de Afdeling niet duidelijk gemaakt welke uitgangspunten zijn gehanteerd. Derhalve berust het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht niet op een deugdelijke motivering.

2.2.3. De conclusie moet zijn dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellant] is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

2.3. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zwijndrecht van 6 oktober 2009, voor zover het betreft de aanwijzing van de locatie nr. […];

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zwijndrecht tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 233,45 (zegge: tweehonderddrieëndertig euro en vijfenveertig cent);

IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Zwijndrecht aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.

w.g. Simons-Vinckx w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2010

191-209.