Uitspraak 201000583/2/R2


Volledige tekst

201000583/2/R2.
Datum uitspraak: 11 mei 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ribe Holding b.v., gevestigd te Rheden,
2. [verzoeker sub 2] en anderen, wonend te Rheden,
verzoekers,

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college),
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2009 heeft het college besloten over de goedkeuring van het bij besluit van 31 maart 2009 door de raad van de gemeente Rheden (hierna: de raad) vastgestelde bestemmingsplan "Rheden-Oost".

Tegen dit besluit hebben Ribe Holding bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 januari 2010, en [verzoeker sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 maart 2010, heeft Ribe Holding de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2010, hebben [verzoeker sub 2] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 16 april 2010, waar Ribe Holding, vertegenwoordigd door P. van Rijn, bijgestaan door mr. R. Benhadi, advocaat te Nijmegen, en [verzoeker sub 2] en anderen, in de persoon van [gemachtigde], alsmede het college, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar de raad gehoord, vertegenwoordigd door drs. C. ter Braak en ing. I. Vos, beiden werkzaam bij de gemeente, alsmede [belanghebbenden], beiden derde-belanghebbende.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het plan vormt een actualisering van een aantal voorheen voor het oostelijk deel van de kern Rheden geldende bestemmingsplannen.

Het verzoek van [verzoeker sub 2] en anderen

2.3. Het verzoek van [verzoeker sub 2] en anderen richt zich tegen de goedkeuring van het plan, voor zover dat voorziet in de aanduiding "inrichting bedoeld in artikel 2.4 uitgezonderd winkels en daghoreca" op het perceel Arnhemsestraatweg 135. Deze aanduiding maakt onder meer vestiging mogelijk van een uitvaartcentrum op dat perceel. [verzoeker sub 2] en anderen vrezen aantasting van het aanwezige groen ten behoeve van parkeerplaatsen, wat volgens hen niet verenigbaar is met het gemeentelijk beleid gericht op bescherming van de stedenbouwkundig waardevolle, parkachtige omgeving. Verder vrezen zij parkeer- en verkeersproblemen en is volgens hen te verwachten dat het woonhuis op het naastgelegen perceel Arnhemsestraatweg 135a, in strijd met de bepalingen van het plan, zal worden gebruikt als dienstwoning of ten behoeve van het uitvaartcentrum. Met het verzoek beogen zij onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het plan te voorkomen.

2.4. Ter zitting is van de zijde van de raad meegedeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Rheden de door de betrokken uitvaartonderneming aangevraagde bouwvergunning, ten behoeve van de verbouwing van de betrokken panden, enkele dagen voor de behandeling van het verzoek door de voorzitter heeft geweigerd. De redenen daarvoor waren volgens de raad dat de bouwhoogte en omvang van het gebouw zoals dat volgens de aanvraag zou worden gerealiseerd niet in overeenstemming waren met het plan, en dat de aanvraag niet voorzag in het vereiste aantal parkeerplaatsen op eigen terrein.

De weigering van de vergunning brengt met zich dat vestiging van het uitvaartcentrum op de betrokken percelen vooralsnog niet mogelijk is. Gelet hierop is naar het oordeel van de voorzitter thans geen sprake van een spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt, zodat het verzoek moet worden afgewezen. In het geval een nieuwe aanvraag om bouwvergunning zou worden ingediend voordat de Afdeling uitspraak zal hebben gedaan in de bodemprocedure, staat het [verzoeker sub 2] en anderen vrij zich opnieuw tot de voorzitter te wenden met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen.

Het verzoek van Ribe Holding

2.5. Het verzoek van Ribe Holding richt zich tegen de goedkeuring van het plan, voor zover dat de bouw van woningen mogelijk maakt op het voormalige terrein van Rheden Bestrating, gelegen tussen de Groenestraat en het industrieterrein Haveland. Ribe Holding betoogt dat woningbouw op het terrein, dat direct grenst aan de haar in eigendom toebehorende gronden op het industrieterrein, leidt tot een onevenredige beperking van de exploitatiemogelijkheden van die gronden. Voorts is er volgens haar in het bestreden besluit ten onrechte van uitgegaan dat het terrein waarop de woningbouw is voorzien ligt in het omgevingstype "gemengd gebied" en is uitgegaan van onjuiste afstanden tussen de voorziene woningen en het bedrijventerrein. Ribe Holding betoogt verder dat de op grond van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) benodigde ontheffingen met betrekking tot verschillende in het plangebied aanwezige vogelsoorten, in het bijzonder de ransuil, niet zullen kunnen worden verleend, zodat het plan in zoverre niet uitvoerbaar is. Ten slotte voert Ribe Holding aan dat uit het bestreden besluit niet blijkt waarom een geluidsscherm, waarover in een conceptrapport nog werd gesteld dat het noodzakelijk was, niet is opgenomen in de definitieve versie van het desbetreffende rapport, en dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet vaststaat.

2.6. Het college betoogt dat spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening ontbreekt, aangezien nog geen aanvragen om bouwvergunning zijn ingediend en op die aanvragen, als ze eenmaal zijn ingediend, waarschijnlijk pas tussen juli en september 2010 zal kunnen worden beslist. Verder ligt het te bebouwen terrein volgens het college in het omgevingstype "gemengd gebied", gezien de aanwezigheid van verschillende bedrijven, een spoorlijn en een doorgaande weg in de directe omgeving. Uit het ten behoeve van het plan verricht onderzoek blijkt volgens het college dat de geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woningen aanvaardbaar is en dat de in het plan vastgelegde geluidszone op grond van de Wet geluidhinder ruimer is dan gezien de huidige situatie nodig zou zijn, zodat niet te verwachten is dat de op de gronden van Ribe Holding gevestigde bedrijven onevenredig zullen worden beperkt in hun bedrijfsvoering. De plantoelichting biedt voldoende inzicht in de financiële onderbouwing, aldus het college. Het college stelt voorts dat de ransuil niet in het plangebied is aangetroffen.

2.7. Ter zitting is gebleken dat het voor woningbouw bestemde terrein thans bouwrijp wordt gemaakt, en dat de initiatiefnemer, mede in verband met het mogelijk wegvallen van subsidies bij verder uitstel van de bouwactiviteiten, het voornemen heeft omstreeks juli 2010 met de bouw van de woningen te beginnen. Nu niet te verwachten is dat de Afdeling voordien uitspraak zal hebben gedaan in de bodemprocedure, acht de voorzitter een voldoende spoedeisend belang aanwezig.

2.8. Ten behoeve van het plan heeft DGMR in opdracht van het gemeentebestuur onderzoek verricht naar de geluidssituatie ter plaatse van de voorgenomen woningbouw. Volgens de rapporten waarin de resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd is, bij de berekening van de zonegrens ingevolge de Wet geluidhinder rond het industrieterrein Haveland, rekening gehouden met de uitbreidingsplannen van de bedrijven, waaronder het op het perceel van Ribe gevestigde Nedupack Thermoforming b.v., en zal realisering daarvan in ieder geval ten dele mogelijk zijn. Verder is van de zijde van het college, op dit punt niet weersproken, verklaard dat de aangepaste geluidszone ruimer is dan op grond van de huidige bedrijvigheid op het industrieterrein noodzakelijk zou zijn. Ter zitting is dit van de zijde van de raad bevestigd. Gelet hierop is de voorzitter voorshands van oordeel dat het plan niet zal leiden tot een onevenredige belemmering van de exploitatiemogelijkheden van de gronden van Ribe Holding.

2.9. Anders dan Ribe Holding stelt is op de bij het plan behorende milieuzoneringskaart het terrein waar de woningen zijn voorzien aangemerkt als behorend tot gemengd gebied. Gezien de ligging van de spoorlijn Arnhem-Zutphen op enkele tientallen meters van de voorziene woningbouw en de Arnhemsestraatweg en verscheidene bedrijven in de directe omgeving acht de voorzitter deze aanduiding niet onjuist.

Bij het bepalen van de aan te houden afstanden is de raad uitgegaan van de door hem in 2004 vastgestelde notitie "Milieuzonering", ondanks het feit dat de VNG-brochure sinds die tijd is gewijzigd. Volgens de plantoelichting is daarmee beoogd de gewenste onderlinge consistentie tussen de verschillende in de gemeente geldende bestemmingsplannen te behouden. Deze notitie bevat volgens de plantoelichting een verdere, gemeentelijke uitwerking van de uitgangspunten in de VNG-brochure. Nu de VNG-brochure, naar daarin wordt vermeld, slechts bedoeld is als hulpmiddel om te kunnen komen tot maatwerk op lokaal niveau en geen juridisch bindend karakter heeft, ziet de voorzitter voorshands geen grond voor het oordeel dat de raad de in de notitie "Milieuzonering" voorgeschreven wijze van meten ten onrechte heeft toegepast.

Volgens de notitie dient de afstandsmaat van de milieucontour te worden gemeten vanaf het bouwvlak van de inrichting die de hinder veroorzaakt, tenzij de maatgevende overlast een gevolg is van activiteiten buiten het bouwvlak. Daarvan is sprake als de betrokken inrichting in de inrichtingenlijst wordt aangeduid met een sterretje. Een dergelijke aanduiding komt echter bij de categorie 252.3, "Productie van kunststof verpakkingsmateriaal", waartoe het bedrijf van Nedupack Thermoforming behoort, niet voor. Verder acht de voorzitter aannemelijk dat de bedrijfsactiviteiten van Nedupack hoofdzakelijk in de aanwezige gebouwen plaatsvinden. Het enkele gegeven dat ook buiten het bouwvlak en de daar aanwezige gebouwen laad- en losactiviteiten plaatsvinden betekent op zichzelf niet dat ten onrechte is gemeten vanaf de grens van het bouwvlak.

De bij de notitie behorende inrichtingenlijst vermeldt voor categorie 252.3 aan te houden richtafstanden van 50, 30, 50 en 30 meter voor respectievelijk de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Volgens de notitie moeten de in de inrichtingenlijst opgenomen afstanden voor geur en geluid met één stap worden verminderd als het hindergevoelige object zich bevindt in het omgevingstype "gemengd gebied". Dit betekent dat de aan te houden afstand tot een bouwvlak waar woningbouw mogelijk wordt gemaakt volgens de notitie 30 meter bedraagt, aan welke afstand volgens de plankaart wordt voldaan. Dat een eerdere uitgave van de VNG-brochure niet voorzag in een correctiemogelijkheid van de aan te houden afstanden voor het aspect geur maakt dat niet anders. De voorzitter is dan ook voorshands van oordeel dat het college op dit punt goedkeuring aan het plan heeft mogen verlenen.

2.10. Ingevolge artikel 10 van de Ffw is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten. Ingevolge artikel 11 van die wet is het verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.

2.10.1. De vraag of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt, dan wel ontheffing krachtens de Ffw vereist is en zo ja, of ontheffing kan worden verleend, is in beginsel in deze procedure niet aan de orde. Dat doet er niet aan af dat het college geen goedkeuring aan het plan mocht verlenen, indien en voor zover op voorhand valt aan te nemen dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Volgens het rapport "Natuurtoets Rheden bestrating" van 30 oktober 2007, opgesteld door Econsultancy b.v. in opdracht van het gemeentebestuur van Rheden, worden het fabrieksterrein en de leegstaande bebouwing die zich daarop bevindt gebruikt door de kerkuil en de ransuil en door verschillende andere broedvogels. Ontheffing op grond van de Ffw is alleen aangevraagd voor de kerkuil, omdat dit de enige vogelsoort is waarvan de vaste rust- en verblijfplaatsen jaarrond beschermd zijn, aldus het rapport. Deze ontheffing is op 6 juni 2008 verleend. Uit de door Ribe Holding overgelegde "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep" uit augustus 2009 van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, blijkt evenwel dat ook de vaste rust- en verblijfplaatsen van de ransuil jaarrond beschermd zijn. In het rapport van Econsultancy en de daarbij behorende locatieschets van het plangebied wordt de bomenrij aan de noordkant van de tuin van het perceel Veerweg 38, en in het verlengde daarvan de zuidkant van de daarnaast gelegen begraafplaats, aangemerkt als broedhabitat van de ransuil, en wordt vermeld dat in de bomenrij en de naastgelegen tuinen jaarlijks een ransuil broedt. Het betrokken gebied heeft volgens de plankaart de bestemming "Wonen", wat betekent dat op grond van het plan woningbouw ter plaatse is toegestaan. Gelet hierop, en in aanmerking nemend dat niet is gebleken van maatregelen die de gevolgen van de voorziene woningbouw voor de ransuil in voldoende mate zouden kunnen ondervangen, acht de voorzitter voorshands aannemelijk dat een ontheffing op grond van de Ffw ten behoeve van de ransuil noodzakelijk zal zijn. Voorts acht hij niet boven iedere twijfel verheven dat een dergelijke ontheffing zal kunnen worden verleend. De voorzitter ziet dan ook aanleiding het plan te schorsen, voor zover het voorziet in woningbouw op de juistbedoelde plaats en de directe omgeving.

De vaste rust- en verblijfplaatsen van de overige door Ribe Holding genoemde vogelsoorten zijn volgens de hierboven bedoelde "Aangepaste lijst" niet jaarrond beschermd, zodat aannemelijk is dat de activiteiten die het plan mogelijk maakt op een zodanig moment en zodanige wijze kunnen worden uitgevoerd dat overtreding van artikel 11 van de Ffw kan worden voorkomen. Voorts is van belang dat, voor zover het plan het leefgebied van de aanwezige vogelsoorten wijzigt, niet ieder plan dat tot gevolg heeft dat een beschermde diersoort zich moet aanpassen aan de veranderde omgeving moet worden aangemerkt als een opzettelijke verontrusting in de zin van artikel 10 van de Ffw. In aanmerking genomen dat volgens het rapport van Econsultancy, in zoverre onbestreden, behalve de kerkuil en de ransuil in het betrokken deel van het plangebied voornamelijk broedvogels voorkomen die algemeen worden aangetroffen in bebouwd gebied en dat het plan voorziet in het oprichten van woonbebouwing op de betrokken gronden, ziet de voorzitter voor het overige vooralsnog geen aanleiding voor de verwachting dat de Ffw aan de uitvoering van het plan in de weg zal staan.

2.11. Anders dan Ribe Holding stelt is op de kaart die is opgenomen in bijlage 6, behorend bij het rapport van DGMR van 3 april 2008, langs de rand van het industrieterrein aan de zijde waar de woonbebouwing is voorzien, een scherm ingetekend. In zoverre mist het verzoek van Ribe Holding feitelijke grondslag. Overigens bestaat op grond van het plan de mogelijkheid ter plaatse een scherm op te richten.

2.12. In aanmerking genomen dat de plantoelichting vermeldt dat de gemeente en de ontwikkelaar een overeenkomst hebben gesloten waarin de uitgangspunten voor de gezamenlijke ontwikkeling van het terrein zijn vastgelegd, ziet de voorzitter voorshands geen grond voor het oordeel dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende zou zijn aangetoond. Ook het enkele feit dat één bedrijf in het plangebied de bedrijfsvoering zal moeten aanpassen of verplaatsen en dat daarover nog overleg wordt gevoerd door de raad en het betrokken bedrijf geeft daartoe geen grond.

2.13. Gezien het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

2.14. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten van Ribe Holding te worden veroordeeld. Ten aanzien van [verzoeker sub 2] en anderen bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 27 november 2009, kenmerk 2009-008077, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Wonen" zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1;

II. wijst het verzoek van [verzoeker sub 2] en anderen af;

III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van de bij Ribe Holding b.v. in verband met het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthondervierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan Ribe Holding b.v. het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat.

w.g. Hoekstra w.g. De Rooy

voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2010

568.