Uitspraak 200900570/1/R2


Volledige tekst

200900570/1/R2.
Datum uitspraak: 23 september 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2008, kenmerk 2008-011155, heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Lingewaard (hierna: de raad) bij besluit van 22 mei 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Gendt, herziening perceel Dries 25, correctieve herziening ex artikel 30 WRO".

Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 januari 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 23 februari 2009.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2009, waar [appellante], bijgestaan door M. van Wijk, juridisch adviseur, en het college, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting [belanghebbenden] als partij gehoord.

2. Overwegingen

Toetsingskader

2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

Het plan

2.2. Het plan voorziet in een planologisch kader voor kleinschalig kamperen op het perceel Dries 25 aan de oostzijde van de kern Gendt (hierna: het perceel).

De voorgeschiedenis

2.3. Bij besluit van 11 juli 2006, kenmerk 2006-002527, heeft het college goedkeuring verleend aan het bestemmingsplan "Buitengebied Gendt, herziening perceel Dries 25", dat door de raad is vastgesteld op 22 december 2005. De Afdeling heeft dat besluit bij uitspraak van 13 juni 2007 in zaak nr. 200606431/1 vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied". Tevens heeft de Afdeling zelfvoorziend goedkeuring onthouden aan genoemd plandeel. Vervolgens is het plan ingevolge artikel 30 van de WRO opnieuw door de raad vastgesteld.

In de uitspraak van 13 juni 2007, heeft de Afdeling het volgende overwogen ten aanzien van het beroep van de eigenaren van het perceel [locatie]:

"Blijkens de stukken, zoals ter zitting nader toegelicht, is verweerder er - in navolging van de gemeenteraad - van uitgegaan dat in ieder geval op het perceel van appellanten voor zover grenzend aan de zijde van het perceel Dries 25, geen agrarische activiteiten meer plaatsvinden en slecht sprake is van enige hobbymatige teelt, zodat het niet nodig was in verband met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen een strook grond aan te houden waarop niet gekampeerd mag worden.

De al dan niet aanwezige agrarische activiteiten op het perceel van appellanten laten naar het oordeel van de Afdeling echter onverlet dat ter plaatse nog immer een bedrijfsmatige, agrarische bestemming rust, zodat daar bedrijfsmatige activiteiten kunnen worden verricht, nog daargelaten dat appellanten hebben gesteld dat zij voorheen ter plaatse een fruit- en vervolgens bloementeeltbedrijf hebben uitgeoefend en ook nu nog doende zijn hun agrarische activiteiten nieuw leven in te blazen. Een en ander klemt te meer waar verweerder ter zitting te kennen heeft gegeven een camping als gevoelig object ten aanzien van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen aan te merken en dit standpunt zich niet verdraagt met hetgeen het thans door verweerder goedgekeurde plandeel toelaat, aangezien aan de aan het perceel van appellanten grenzende zijde van het perceel Dries 25 tot op 2 meter van de perceelsgrens gekampeerd mag worden.

Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening."

Het beroep

2.4. Het college heeft aan het hele plan goedkeuring onthouden. Daarbij heeft het college overwogen dat, gelet op de bestemming van de omliggende percelen, rekening moet worden gehouden met de daar mogelijk te gebruiken gewasbeschermingsmiddelen. In het plangebied is aan de noordzijde een strook van 30 meter aangegeven waar niet mag worden gekampeerd en aan de oost- en westzijde een strook van 5 meter. Op grond van de jurisprudentie wordt een afstand van 50 meter als spuitzone aanvaardbaar geacht, zij het dat de specifieke omstandigheden van een geval kunnen leiden tot het accepteren van een kleinere afstand. De motivering van de raad, die is gebaseerd op de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure), is volgens het college onvoldoende voor de in het plan als spuitzone aangehouden afstanden.

2.5. [appellante], die de bedoelde kleinschalige kampeervoorziening wil exploiteren, betoogt in de eerste plaats dat het college, door goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied" te onthouden, in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, nu het college het vorige plan wel heeft goedgekeurd.

2.5.1. Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de WRO, dient, indien aan een vastgesteld bestemmingsplan goedkeuring is onthouden, de raad een nieuw plan vast te stellen, met inachtneming van het besluit tot onthouding van goedkeuring. In dit geval is dat de uitspraak van de Afdeling van 13 juni 2007. Nu het vorige besluit van het college van 11 juli 2006 bij genoemde uitspraak is vernietigd voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarisch gebied", heeft het college bij zijn nieuwe besluit die uitspraak in acht moeten nemen. Het betoog van [appellante] op dit punt faalt derhalve.

2.6. Voorts stelt [appellante] dat de in het plan aangehouden kampeervrije zone van 30 meter, gebaseerd op de VNG-brochure, wel voldoende is met het oog op het perceel [locatie] aan de noordzijde van haar perceel. Nu het perceel ten oosten van het perceel niet agrarisch wordt gebruikt en er bovendien een watergang tussen dit perceel en het perceel Dries 25 ligt, is de aan die zijde aangehouden afstand van 5 meter voldoende, aldus [appellante]. Verder voert zij aan dat de kampeervoorziening niet moet worden gezien als gevoelig object. Bovendien zorgt de overheersende windrichting ervoor dat eventuele op de omringende percelen gebruikte gewasbeschermingsmiddelen niet in de richting van het voorziene kampeerterreintje zullen worden verspreid. Tot slot leidt andere wet- en regelgeving ertoe dat het perceel reeds voldoende is beschermd tegen het mogelijke gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op de omringende percelen. Derhalve voldoet het plan aan hetgeen in de eerdere uitspraak is overwogen, aldus [appellante].

2.7. Het perceel heeft voor het deel waar het kleinschalige kampeerterrein is voorzien, de bestemming "Agrarisch gebied (A)". In het plan is hiervoor het desbetreffende planvoorschrift van het bestemmingsplan "Buitengebied Gendt" aangepast. Het perceel grenst direct aan percelen die ingevolge het laatstgenoemde bestemmingsplan eveneens de bestemming "Agrarisch gebied (A)" hebben. De percelen met deze bestemming zijn volgens dat plan bestemd voor land- en tuinbouw. Blijkens de begripsbepalingen in artikel 1 van het bestemmingsplan "Buitengebied Gendt" wordt hieronder ondermeer verstaan de boomkwekerij, de teelt voor fruit, bloemen, planten, siergewassen en champignons.

2.7.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in haar uitspraak van 15 februari 2006 in zaak nr. 200504921/1, is toepassing van de vuistregel om een afstand aan te houden van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid in de fruitsector waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk. De zone op het noordelijke gedeelte van het perceel van [appellante] waarbinnen kamperen niet is toegestaan, bedraagt 30 meter, de zones met de bestemming "Agrarisch gebied, afschermend groen" aan de oost- en westzijde van het perceel, waar kamperen eveneens niet is toegestaan, zijn slechts 5 meter breed. Deze afstanden wijken hiermee in niet geringe mate af van de in de vuistregel neergelegde indicatieve afstand van 50 meter. Vermindering van de afstand van 50 meter kan aanvaardbaar zijn vanwege de bijzondere omstandigheden van het geval en na afweging van alle betrokken belangen. De door [appellante] genoemde afstand in de VNG-brochure kan hierbij geen rol spelen, aangezien de VNG-brochure geen richtlijnen geeft voor een aan te houden afstand bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij open teelt.

Het enkele feit dat het gebruik van de aan het perceel grenzende percelen (nog) niet duidelijk is, betekent niet dat reeds hierom geen spuitzone dient te worden aangehouden, dan wel dat deze beperkt kan blijven tot 30 of zelfs tot 5 meter. Hiervoor verwijst de Afdeling naar de door haar aangehaalde overwegingen uit de uitspraak van 13 juni 2007. Ook de ligging van percelen met een woonbestemming op 20 dan wel 100 meter afstand van de aangrenzende percelen betekent niet dat op die percelen geen vorm van tuinbouw kan plaatsvinden waarbij gewasbeschermingsmiddelen kunnen worden gebruikt. Niet is voorgeschreven dat op de aangrenzende percelen alleen bedrijfsmatige tuinbouw dient plaats te vinden, zodat ook bijvoorbeeld een boomgaard als hobbymatige teelt toelaatbaar is. Ook daarbij is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet uitgesloten. Het college heeft derhalve terecht gesteld dat de bestemming van perceel Dries 25 in samenhang met de bestemming van de aangrenzende percelen moet worden beoordeeld.

Voorts volgt de Afdeling de stelling van [appellante] niet dat er bij de kampeervoorziening geen sprake is van een gevoelige functie. De kampeerders verblijven en overnachten op het terrein, zodat er sprake is van een verblijfsfunctie. Niet aannemelijk is dat de kampeerders geen enkel risico op gezondheidsschade lopen bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op de aangrenzende percelen. Ook de stelling, wat daarvan verder ook zij, dat de overheersende windrichting de gebruikte middelen niet in de richting van het kampeerterrein verspreidt, maakt dit niet anders.

Een door de raad en [appellante] aangehaald TNO-onderzoek ziet alleen op het telen van bloembollen en niet op de situatie die hier aan de orde is, waarin onder meer fruitbomen (kunnen) worden geteeld. Dit onderzoek is derhalve te beperkt om aanleiding te kunnen geven in dit geval af te wijken van de vuistregel van 50 meter. Voorts doet het feit dat op grond van andere wet- en regelgeving verwacht mag worden dat mogelijke risico's voor de omgeving worden beperkt er niet aan af dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening beoordeeld dient te worden of een bestemmingsplan leidt tot een aanvaardbare situatie.

Van bijzondere omstandigheden zoals hiervoor bedoeld, is derhalve niet gebleken.

Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen goede redenen zijn aangevoerd om af te wijken van de vuistregel van een afstand van 50 meter tot gevoelige functies.

2.8. De conclusie is dat hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Troost
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2009

234-605.