Uitspraak 200708573/1


Volledige tekst

200708573/1.
Datum uitspraak: 3 september 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de vereniging Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad, gevestigd te Amsterdam,
appellante,

tegen de uitspraak in zaak nr. 07/361 van de rechtbank Amsterdam van 26 november 2007 in het geding tussen:

de vereniging Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad

en

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2006 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum (hierna: het dagelijks bestuur) aan het stadsdeel Amsterdam-Centrum (hierna: het stadsdeel) vergunning verleend voor het slopen van het pand aan de Rozenstraat 72 te Amsterdam (hierna: het pand).

Bij uitspraak van 26 november 2007, verzonden op 27 november 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door de Vereniging Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad (hierna: de vereniging) daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2008.

Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

De vereniging heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2008, waar de vereniging, vertegenwoordigd door haar secretaris en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. L.C. van Elewoud en A.G.J. Baas, beiden ambtenaar in dienst van het stadsdeel, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, ten eerste, van de Monumentenwet 1988 wordt verstaan onder monumenten: alle vóór tenminste vijftig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde.

Ingevolge dit artikel, aanhef en onder d, wordt verstaan onder beschermde monumenten: onroerende monumenten welke zijn ingeschreven in de ingevolge deze wet vastgestelde registers.

Ingevolge artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a, is het verboden om zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd monument af te breken, te verstoren of in enig opzicht te wijzigen.

2.2. Het pand is een zogenoemd Van Houten-pand. Dit houdt in dat het pand in de eerste helft van de twintigste eeuw geheel nieuw is gebouwd met toepassing van een oudere, van elders afkomstige, geveltop. Het pand is op 28 augustus 1969 aangewezen als monument en op 25 januari 1977 ingeschreven in het register van beschermde monumenten. De daarin opgenomen omschrijving van het pand luidt: "Huis, vanwege de (incomplete) zandstenen onderdelen van de gevelhals (2e kwart 18e eeuw)."

2.3. De vereniging komt op tegen de overweging van de rechtbank dat de bescherming zich gelet op de redengevende omschrijving van het pand alleen richt op de (incomplete) zandstenen onderdelen van de gevelhals, aangezien dit kennelijk het monumentwaardige onderdeel is dat de aanwijzing als beschermd rijksmonument heeft gerechtvaardigd. Volgens de vereniging dient de redengevende omschrijving er niet toe om de bescherming die de Monumentenwet 1988 verleent aan een pand te beperken tot bepaalde onderdelen van het pand, maar om de omvang en aard van de bescherming die het pand als geheel geniet nader te bepalen aan de hand van de genoemde onderdelen.

2.3.1. Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 1992 (zaak nr. R03.89.4720, Gst. 1993, 6971, 5) volgt dat een onroerend monument slechts als geheel op de monumentenlijst kan worden geplaatst. Dat betekent dat het pand moet worden geacht in zijn geheel op 25 januari 1977 te zijn ingeschreven in het register van beschermde monumenten. Daarmee strekt de werking van de Monumentenwet 1988 zich uit over het pand als geheel. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 december 2007 (zaak nr. 200702919/1) dient de in het register van beschermde monumenten opgenomen omschrijving om aan te geven welke aspecten en bestanddelen van het object in het bijzonder beschermingswaardig zijn, maar dat betekent niet dat het monument alleen bescherming geniet voor zover dat staat beschreven in die omschrijving. Anders dan de rechtbank heeft overwogen richt de bescherming zich dan ook niet alleen op de (incomplete) zandstenen onderdelen van de gevelhals. Het betoog slaagt, doch dit hoeft gelet op het hiernavolgende niet te leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.

2.4. De vereniging betoogt verder dat de rechtbank, door te overwegen dat, mede gelet op het advies van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (hierna: de RACM) van 4 september 2007 geen monumentale waarden worden aangetast, nu de top van de gevel bij de nieuwbouw in de straat wordt hergebruikt, eraan voorbij gaat dat de RACM slechts de monumentale waarde van de gevelhals heeft onderzocht en niet van het pand als geheel. De vereniging voert aan dat volgens de notitie van het bureau Monumentenzorg Amsterdam (hierna: het bMA) van 13 augustus 2007 de Van Houten-panden op zichzelf een vorm van bescherming verdienen en dat de omstandigheid dat nieuwbouw zal plaatsvinden in de Van Houten-stijl daaraan niet afdoet.

2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 oktober 2007 in zaak nr. 200702559/1) dienen bij het verlenen van een vergunning op grond van artikel 11 van de Monumentenwet 1988 in het concrete geval de belangen van de aanvrager te worden afgewogen tegen de belangen van het beschermde monument.

Volgens het advies van de RACM van 4 september 2007 is de enige architectuurhistorische waarde die aan het pand kan worden toegekend gelegen in de achttiende-eeuwse top. Aldus geeft de RACM, anders dan de vereniging betoogt, er blijk van ook de monumentale waarde van het pand als geheel te hebben onderzocht. Met betrekking tot de (incomplete) zandstenen onderdelen van de gevelhals heeft de RACM in voormeld advies voorts vermeld dat weliswaar een nieuw pand wordt opgetrokken, maar dat de geveltop de nieuwe gevel blijft bekronen, zodat de stedenbouwkundige waarde van de top geheel blijft gehandhaafd, en dat in de geest van Van Houten wordt gewerkt door een pand dat in niet al te beste conditie verkeert, te slopen met hergebruik van de geveltop. De RACM concludeert dat met de voorliggende plannen geen monumentale waarden verloren gaan. In de door het Monumenten Advies Bureau (hierna: het MAB) in september 2007 opgestelde bouwhistorische analyse staat voorts dat de instandhouding van het pand zich expliciet zou moeten richten op het behoud van de (incomplete) zandstenen onderdelen van de gevelhals en niet zozeer op de integrale instandhouding van een volledig casco, dat op de hoofdvorm en de voorgevel na niet zoveel bijzondere monumentale kwaliteiten bezit.

In de door de vereniging overgelegde notitie van het bMA van 13 augustus 2007 staat dat kan worden geconstateerd dat de Van Houten-panden zelf ook een vorm van bescherming verdienen. In het rapport van Hylkema Consultants BV van 27 april 2007, wordt vervolgens onder meer geconcludeerd dat aan het pand een positieve waardering kan worden gegeven op het gebied van cultuur- en architectuurhistorische waarden, stedenbouwkundige waarden en gaafheid. In deze adviezen, noch in hetgeen overigens is aangevoerd kan grond worden gevonden voor het oordeel dat het dagelijks bestuur zich niet heeft kunnen baseren op de hiervoor genoemde adviezen van de RACM en het MAB, zodat de rechtbank, gelet op de inhoud daarvan, terecht heeft overwogen dat het dagelijks bestuur zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat, nu de top van de gevel wordt hergebruikt, er geen monumentale waarden worden aangetast.

Gelet daarop heeft het dagelijks bestuur de monumentenvergunning in redelijkheid kunnen verlenen.

2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2008

85-502.