Uitspraak 200708283/2


Volledige tekst

200708283/2.
Datum uitspraak: 11 maart 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoeker], te [plaats], en anderen,
verzoekers,

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Rijswijk (hierna: de raad) bij besluit van 27 maart 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Ter Nieuburch".

Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker] en anderen (hierna: [verzoekers]) bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 3 januari 2008, beroep ingesteld.
Bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 3 januari 2008, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 februari 2008, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door mr. R.F. Thunnissen, advocaat te Den Haag, alsmede het college, vertegenwoordigd door H.L. de Lange, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn als partijen gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. D.S.P. Fransen, advocaat te Amsterdam, en ing. E. Bontenbal, ambtenaar in de dienst van de gemeente, alsmede de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "AM Wonen B.V.", vertegenwoordigd door mr. F.M.G.M. Leyendeckers, advocaat te Utrecht.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan geheel goedgekeurd. Dit plan beoogt blijkens de plantoelichting de realisatie van een bouwplan mogelijk te maken voor het gebied ter plaatse van het voormalige stadhuis van de gemeente Rijswijk. Dit bouwplan biedt volgens de plantoelichting de ruimte aan verschillende functies, zoals woningen in twee torens, een bioscoop, een grand café alsmede expositie- en culturele ruimten.

2.3. [verzoekers] zijn van mening dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand kan houden. Daartoe voeren zij onder meer aan dat is verzuimd om te beoordelen of voor de in het plan opgenomen recreatieve voorzieningen een milieu-effectrapport moet worden gemaakt.

2.3.1. Ingevolge categorie 10.1 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 (hierna: het Besluit mer), voor zover hier van belang, is de procedure als bedoeld in de artikelen 7.8a tot en met 7.8e van de Wet milieubeheer van toepassing op de vaststelling van een plan als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening dat voorziet in de aanleg, wijziging of uitbreiding van één of meer recreatieve of toeristische voorzieningen in geval deze betrekking heeft op 250.000 bezoekers of meer per jaar.

2.3.2. Op de plankaart kunnen meerdere plandelen worden onderscheiden, waaronder het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden (GD)" en het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden 2 (M2)".

Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart voor "Gemengde doeleinden (GD)" aangewezen gronden bestemd voor: (...)

b. maatschappelijke voorzieningen op de eerste bouwlaag (begane grond) tot een maximum bruto vloeroppervlakte van 3.000 m2 waarvan maximaal 300 m2 ten behoeve van dienstverlening en kleinschalige detailhandel gerealiseerd mag worden en ter plaatse van de aanduiding "uitkragend bouwdeel toegestaan" ten behoeve van horecavoorzieningen zoals vermeld onder 1a, 1b en 1c eerste gedachtestreepje en recreatieve voorzieningen maximaal 200 m2 gerealiseerd mag worden; voor zover deze oppervlakte aan maatschappelijke voorzieningen niet is gerealiseerd binnen de bestemming "Maatschappelijke doeleinden 2 (M2)".

Ingevolge artikel 6, eerste lid, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart voor "Maatschappelijke doeleinden (M2)" aangewezen gronden bestemd voor:

a. een bioscoop tot een maximum bruto vloeroppervlakte van 2.400 m2;

b. maatschappelijke voorzieningen tot een bruto vloeroppervlakte van 3.000 m2 waarvan maximaal 300 m2 ten behoeve van dienstverlening en detailhandel; voor zover deze oppervlakte aan maatschappelijke voorzieningen niet is gerealiseerd binnen de bestemming "Gemengde doeleinden (GD)".

Ingevolge artikel 1, lid achttien, wordt in deze voorschriften verstaan onder maatschappelijke voorzieningen: sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, recreatieve voorzieningen, horecavoorzieningen zoals vermeld onder 1a, 1b en 1c eerste gedachtestreepje in de bij deze voorschriften behorende bijlage Staat van Horeca-activiteiten, als ook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen.

2.3.3. Voor zover [verzoekers] hebben aangevoerd dat de bestaande schouwburg moet worden betrokken bij de beoordeling of de in categorie 10.1 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit mer opgenomen drempelwaarde van 250.000 bezoekers per jaar wordt overschreden, overweegt de voorzitter het volgende. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting zal de directe omgeving van de bestaande schouwburg worden heringericht en zal dientengevolge het aantal parkeerplaatsen ten behoeve van de schouwburg mogelijk wijzigen. Nu de bestaande schouwburg zelf echter niet zal veranderen en deze in het plan als zodanig is bestemd, ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre voorziet in de aanleg, wijziging of uitbreiding van een recreatieve voorziening als bedoeld in het Besluit mer.

2.3.4. Het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden 2 (M2)" staat een bioscoop toe met een maximum bruto vloeroppervlakte van 2.400 m2. Niet in geschil is dat bij een dergelijke oppervlakte een bioscoop kan worden gerealiseerd met 900 stoelen.

Blijkens het bestreden besluit is bij de toekomstige bioscoopexploitant navraag gedaan naar het aantal te verwachten bezoekers per jaar. Deze heeft aangegeven uit te gaan van een bioscoop met 750 stoelen en 173.550 bezoeker per jaar. Het college heeft deze gegevens doorgerekend voor het geval een bioscoop met 900 stoelen wordt gerealiseerd. Alsdan is volgens het college sprake van maximaal 208.206 bezoekers per jaar. Uit de door [verzoekers] overgelegde gegevens van de Nederlandse Vereniging van Bioscoopexploitanten blijkt evenwel dat op verschillende plaatsen in Nederland bioscopen met 900 stoelen 250.000 bezoekers of meer per jaar aantrekken. Voor zover het college ter zitting heeft betoogd dat een vergelijking met laatstgenoemde bioscopen niet opgaat, omdat in het onderhavige geval sprake is van een zogenoemde nichemarkt die slechts ruimte biedt voor een filmhuis of een daarmee verwant bedrijf, overweegt de voorzitter dat in artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften geen beperkingen worden gesteld ten aanzien van het type bioscoop dat ter plaatse kan worden gerealiseerd.

2.3.5. Behalve de bioscoop biedt het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden 2 (M2)" gelet op artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften de ruimte om maatschappelijke voorzieningen tot een bruto vloeroppervlakte van 3.000 m2 te realiseren, voor zover deze oppervlakte aan maatschappelijke voorzieningen niet is gerealiseerd binnen het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden (GD)". Het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden (GD)" biedt gelet op artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften de ruimte om maatschappelijke voorzieningen tot een bruto vloeroppervlakte van 3.000 m2 te realiseren, voor zover deze oppervlakte aan maatschappelijke voorzieningen niet is gerealiseerd binnen het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden 2".

Ingevolge artikel 1, lid achttien, van de planvoorschriften wordt in deze voorschriften onder maatschappelijke voorzieningen onder andere verstaan sociaal-culturele voorzieningen. De voorzitter acht voorshands niet uitgesloten dat het bij sociaal-culturele voorzieningen, zoals de in de plantoelichting genoemde expositie- en culturele ruimten, kan gaan om recreatieve voorzieningen als bedoeld in het Besluit mer. Dat het bij maatschappelijke voorzieningen kan gaan om recreatieve voorzieningen als bedoeld in het Besluit mer moet naar het oordeel van de voorzitter verder worden aangenomen, omdat uit artikel 1, lid achttien, van de planvoorschriften volgt dat in deze voorschriften onder maatschappelijke voorzieningen tevens wordt verstaan recreatieve voorzieningen. De stukken verschaffen evenwel geen duidelijkheid over de bezoekersaantallen die optreden als voormelde maatschappelijke voorzieningen worden gerealiseerd.

2.3.6. Gezien het vorenstaande is de voorzitter voorshands niet overtuigd dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de in het Besluit mer opgenomen drempelwaarde van 250.000 bezoekers of meer per jaar in dit geval niet wordt overschreden en dat het plan in zoverre niet in strijd met het recht is. De voorzitter acht nader onderzoek hiernaar aangewezen. Onder deze omstandigheden, en de gelet op de onderlinge samenhang tussen de verschillende plandelen en de onomkeerbare situatie die kan ontstaan bij onmiddellijke inwerkingtreding van het plan, ziet de voorzitter aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening het bestreden besluit te schorsen. De voorzitter zal een spoedige behandeling van de bodemprocedure zo veel als mogelijk bevorderen. In verband met het voorgaande behoeven de overige bezwaren van [verzoekers] thans geen bespreking.

2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 13 november 2007, kenmerk PHZ-2007-480145;

II. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [verzoekers] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Zuid-Holland aan [verzoekers] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

III. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan [verzoekers] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen, ambtenaar van Staat.

w.g. Hoekstra w.g. Jansen
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2008

399.