Uitspraak 200700202/1


Volledige tekst

200700202/1.
Datum uitspraak: 22 augustus 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Op 22 november 2003 is bij besluit van rechtswege ingestemd met het verzoek van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalsmeer (hierna: het college), als bedoeld in artikel 83 van de Wet geluidhinder, om hogere waarden vast te stellen voor veertien woningen in buitenstedelijk gebied vanwege het wegverkeerslawaai.

Bij besluit van 28 november 2006, verzonden op 29 november 2006, heeft verweerder onder meer het door appellant tegen de vaststelling van die hogere grenswaarden gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, de motivering van het besluit van 22 november 2003 aangevuld en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 8 januari 2007, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op diezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 februari 2007.

Bij brief van 14 maart 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2007, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. G.J.I.M. Seelen, advocaat te Leiden, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Klijnstra, advocaat te Amsterdam, en H. Janssen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 82 van de Wet geluidhinder (oud), is, behoudens het in de artikelen 82a, 83 en 100a bepaalde, de voor woningen binnen een zone ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevel, vanwege de weg, 50 dB(A).

Ingevolge artikel 83 van de Wet geluidhinder (oud), voor zover thans van belang, kunnen gedeputeerde staten op verzoek van degenen die daartoe bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als bedoeld in artikel 82, eerste lid, (oud) een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde vaststellen.

2.2. Bij besluit van rechtswege is op 22 november 2003 conform het verzoek van het college onder meer voor de woning van appellant op het perceel [locatie] een hogere waarde van 60 dB(A) vastgesteld, vanwege het wegverkeerslawaai vanwege de verlegging van de N201 in de Oosteinderpoelpolder.

2.3. Appellant stelt dat de vastgestelde hogere waarde voor zijn woning door cumulerende geluidbelastingen leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting. Hij voert aan dat verweerder bij zijn beoordeling van de cumulatie ten onrechte de methode Miedema heeft toegepast. Deze methode verdraagt zich volgens appellant niet met de systematiek van de Wet geluidhinder. Verder betoogt appellant dat voor zover de methode Miedema al gebruikt mocht worden, verweerder dat op een onjuiste wijze heeft gedaan. Volgens hem heeft verweerder ten onrechte een vergelijking gemaakt tussen de situatie vóór verlegging van de N201 en de situatie na verlegging van de N201. Verweerder had moeten beoordelen of de berekende waarde voor de milieukwaliteitsmaat in de nieuwe situatie op zichzelf aanvaardbaar is. Appellant voert voorts aan - samengevat weergegeven - dat de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende berekeningen onjuist zijn. Verweerder is volgens appellant uitgegaan van een onjuiste bijdrage van het luchtvaartverkeerlawaai. Onduidelijk is verder volgens hem onder meer of bij de berekeningen de geluidbelasting vanwege de Legmeerdijk is betrokken.

2.3.1. Op grond van artikel 1a van het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen (oud) kan verweerder indien artikel 157 van de Wet geluidhinder (oud) van toepassing is, slechts hogere grenswaarden stellen voor zover de gecumuleerde geluidsbelasting na de correctie op grond van artikel 157, derde lid, van de wet (oud) niet leidt tot een naar zijn oordeel onaanvaardbare geluidsbelasting.

2.3.2. Bij het vaststellen van de gecumuleerde geluidbelasting heeft verweerder de zogenoemde methode Miedema gehanteerd. De Afdeling acht deze methode om cumulatie van geluidbronnen bij de besluitvorming te betrekken niet onjuist. Ook is de door verweerder gehanteerde vergelijking tussen de bestaande situatie en de nieuwe situatie niet onverenigbaar te achten met het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen. Het beroep kan in zoverre niet slagen.

2.3.3. Ten aanzien van de aan het bestreden besluit grondslag liggende berekeningen heeft verweerder verklaard dat daarbij een onjuiste waarde voor de geluidbelasting vanwege het luchtvaartverkeerlawaai is gehanteerd. Tevens heeft hij ter zitting beaamd dat uit de considerans van het bestreden besluit niet blijkt of rekening is gehouden met de geluidbelasting vanwege de Legmeerdijk. De Afdeling begrijpt verweerders verdere verklaring ter zitting hieromtrent aldus, dat hij ook niet met zekerheid kan zeggen dat de geluidbelasting vanwege de Legmeerdijk bij de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende berekeningen is betrokken. Geconcludeerd moet worden dat het bestreden besluit in zoverre in strijd is met het algemene rechtsbeginsel dat een besluit zorgvuldig dient te worden genomen.

2.4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover daarbij het bezwaar van appellant, gericht tegen de voor zijn woning vastgestelde hogere waarde, ongegrond is verklaard.

2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 28 november 2006, kenmerk 2006-62249, voor zover daarbij het bezwaar van appellant, gericht tegen de voor zijn woning vastgestelde hogere waarde, ongegrond is verklaard;

III. draagt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland op binnen vier weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Holland aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

V. gelast dat de provincie Noord-Holland aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. W. Sorgdrager, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van Staat.

w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Timmerman
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2007

431