Uitspraak 200508258/1


Volledige tekst

200508258/1.
Datum uitspraak: 28 juni 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. SBR 2004/2608 van de rechtbank Utrecht van 12 augustus 2005 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Driebergen-Rijsenburg, thans het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug.

1. Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Driebergen-Rijsenburg, thans van Utrechtse Heuvelrug (hierna: het college), aan Stichting Abrona (hierna: vergunninghoudster) bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een dakkapel aan de voorzijde van de woning op het perceel, plaatselijk bekend Damhertlaan 53 te Driebergen (hierna: de woning).

Bij besluit van 3 augustus 2004 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 augustus 2005, verzonden op 15 augustus 2005, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 26 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 21 oktober 2005. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 1 december 2005 heeft het college van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 mei 2006, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.J. Lievaart, ambtenaar der gemeente, is verschenen.
Voorts is daar als partij vergunninghoudster gehoord, vertegenwoordigd door D.C. van der Stoep.

2. Overwegingen

2.1. Appellant klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het beoogde gebruik van het pand voor begeleid wonen van mensen met een verstandelijke beperking in overeenstemming is met de bestemming "Eengezinshuizen".

2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Wildbaan-Dennenburg" geldt voor het perceel de bestemming "Eengezinshuizen, categorie EE".

Ingevolge artikel 2.03-1, van de planvoorschriften, zijn de gronden, die in het plan zijn aangewezen als Eengezinshuizen, bestemd voor wonen, met de daartoe nodige gebouwen, andere bouwwerken en andere werken, benevens voor tuinen en erven.

Ingevolge artikel 1.1-n wordt onder eengezinshuis verstaan: een zelfstandig, al dan niet zijdelings aangebouwd gebouw dat slechts één woning bevat.

Ingevolge artikel 1.1-m wordt onder woning verstaan: ieder gebouw of gedeelte daarvan, dat krachtens zijn indeling en inrichting bestemd is voor bewoning door één gezin of een afzonderlijk levend persoon.

2.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, naast zelfstandige bewoning door een gezin, ook minder traditionele woonvormen zich met de bestemming verdragen, indien daarbij sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning met een zekere mate van verbondenheid tussen de bewoners.

In het pand worden vijf personen gehuisvest die in belangrijke mate zelfstandig ten opzichte van de ondersteunde diensten en centrale voorzieningen van vergunninghoudster kunnen functioneren. De bewoners gaan overdag naar een centrum, waar wordt voorzien in een dagbesteding of naar hun werk en doen zelf boodschappen. Zij behoeven geen permanente begeleiding. Van therapeutische behandeling is geen sprake. Voorts eten zij gezamenlijk en maken zij gebruik van gemeenschappelijke voorzieningen in de woning, waaronder een gedeelde natte cel.

Deze vorm van bewoning is door het college terecht voor de toepassing van de planvoorschriften op een lijn gesteld met gezinsbewoning. Hetgeen appellant, met verwijzing naar de informatie op de website van vergunninghoudster, heeft aangevoerd over de mate van begeleiding van de bewoners ziet niet op het gebruik van de woning. Vergunninghoudster heeft ter zake gesteld dat de woningen aan de Damhertlaan door vergunninghoudster verschillend worden gebruikt.

De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het beoogde gebruik van het pand zich met het bestemmingsplan verdraagt en niet in de weg stond aan het verlenen van bouwvergunning voor het aanbrengen van de dakkapel.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden , ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Van Heusden
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2006

163-422.