Uitspraak 200600383/2


Volledige tekst

200600383/2.
Datum uitspraak: 20 februari 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekster], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2003, kenmerk SB/Mil/GvV/mg/03/348, heeft verweerder nadere eisen gesteld ten aanzien van de koffiebranderij annex koffie- en theewinkel: hierna: de koffiebranderij), gelegen op het perceel Schagchelstraat 29 te Haarlem.

Bij besluit van 21 december 2005, kenmerk CS/bo/03/419, heeft verweerder de hiertegen door onder andere verzoekster gemaakte bezwaren gegrond verklaard, het besluit van 4 februari 2003 herroepen en daarvoor in de plaats vier nadere eisen gesteld.

Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 11 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 13 januari 2006, beroep ingesteld. Bij deze brief heeft verzoekster de Voorzitter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 februari 2006, waar verzoekster, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. G. van Vuure en W. Numan, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Namens de koffiebranderij is het woord gevoerd door drs. L.S. Brouwers.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Verzoekster voert aan - kort weergegeven - dat de wijze en de omvang van koffiebranden in de koffiebranderij niet als ambachtelijk is aan te merken en dat het branden van koffie niet dient plaats te vinden in een woon- en winkelomgeving als de binnenstad van Haarlem, zonder gebruik te maken van de meest geurreducerende maatregelen en voorzieningen. In dat verband kan volgens haar worden geëist dat bij het branden van koffie een naverbrander dient te worden gebruikt. Ten minste dient volgens haar het branden van koffie aan vooraf vastgestelde uren te worden gebonden.

2.3. Verweerder heeft de nadere eisen gebaseerd op het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer (hierna: het Besluit). De gestelde nadere eisen komen er inhoudelijk op neer dat de huidige brander wordt vervangen door een kleinere brander met een capaciteit van 12 kg en dat het maximaal aantal branduren per jaar wordt beperkt tot 800.

2.4. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit, voor zover hier van belang, is het Besluit van toepassing op een inrichting die uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is voor:

a. het verkopen of verhuren aan particulieren van roerende zaken, met uitzondering van binnenlandse en buitenlandse wettige betaalmiddelen;

b. het verrichten van ambachtelijke of dienstverlenende activiteiten voorzover deze, gelet op hun aard, geschieden in rechtstreeks verband met activiteiten als bedoeld onder a.

2.5. De Voorzitter gaat er op grond van de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2005, no. 200403885/1, betreffende de koffiebranderij vanuit dat deze destijds als ambachtsbedrijf onder de werking van het Besluit viel en niet vergunningplichtig was. De Voorzitter ziet thans geen gewijzigde feiten of omstandigheden om aan te nemen dat niet langer sprake is van een ambachtelijk bedrijf in de zin van artikel 2 van het Besluit. Het feit dat elders in de gemeente Haarlem wat geur betreft betere locaties beschikbaar zijn om koffie te branden, is geen aspect dat een rol kan spelen in een procedure tot het stellen van nadere eisen.

2.6. Het vorenstaande neemt niet weg dat verweerder hier redelijkerwijs gehouden is om nadere eisen te stellen om de geur van de koffiebranderij voor derden te beperken. Die eisen heeft hij gebaseerd op het in zijn opdracht door Buro Blauw uitgevoerde geuronderzoek, waarvan het eindverslag is gedateerd 27 september 2005. Blijkens dat verslag is voor verschillende situaties de geurconcentratie onderzocht. De concentratie van 1,5 geureenheid per m3 als 99,5 percentiel, die optreedt op 25 meter van de koffiebranderij bij een schoorsteenhoogte van 17 meter, een uurproductie van 25 kg. koffie en 833 branduren per jaar, betekent volgens verweerder een geurreductie van ongeveer 50 % ten opzichte van de huidige situatie en garandeert volgens hem een acceptabel geurhinderniveau. Het vastleggen van de tijden waarop koffie mag worden gebrand, is volgens verweerder te star voor een goede bedrijfsvoering.

2.7. De Voorzitter acht de hiervoor bedoelde concentratie op voorhand niet onaanvaardbaar hoog. Verder ziet hij geen duidelijke reden om er aan te twijfelen dat met de nadere eisen die concentratie kan worden bereikt, zodat hij de noodzaak van een naverbrander en het vastleggen van de brandtijden voorshands niet aanwezig acht. Uitsluitsel hierover kan echter pas worden verkregen door de uitspraak van de Afdeling op het beroep van verzoekster. Gezien de begunstigingstermijn in het besluit is de koffiebranderij tot dat moment nog niet aan de nadere eisen gebonden en kan de naleving van die eisen dus ook nog niet worden afgedwongen. Verzoekster is in zoverre dan ook niet gebaat bij een schorsing van de nadere eisen in afwachting van de behandeling van het beroep. Wel ziet de Voorzitter hierin aanleiding om te bewerkstelligen dat de behandeling van het beroep door de Afdeling wordt bespoedigd.

2.8. De Voorzitter wijst het verzoek af.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.

w.g. Brink w.g. Stolker
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2006

157.