Uitspraak 201406717/1/R4


Volledige tekst

201406717/1/R4.
Datum uitspraak: 22 april 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de vennootschap onder firma Fa. Gebr. [appellanten A], gevestigd te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas, en [appellant B], wonend te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,

en

de raad van de gemeente Zuidplas,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie], Zevenhuizen" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 maart 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door [appellant B], bijgestaan door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, en de raad, vertegenwoordigd door A. de Vries en H. Fawzi, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [partij], vertegenwoordigd door mr. P.J.L.J Duijsens, advocaat te Den Haag.

Ter zitting heeft de raad nog stukken overgelegd.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het gehele glastuinbouwbedrijf [partij] aan de [locatie] te Zevenhuizen. Met het plan is beoogd de bestaande situatie op het perceel vast te leggen.

3. [appellant] betoogt dat het plan in strijd is met artikel 3, eerste lid, van de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland zoals in werking getreden op 23 februari 2013 (hierna: verordening ruimte). Volgens hem vormt de uitbreiding van het bedrijf met een bedrijfsruimte en een kas een uitbreiding van een stedelijke functie, die niet is toegelaten nu het plangebied ligt buiten de bebouwingscontouren. In dit kader wijst hij erop dat de bouwvergunning is geschorst bij uitspraak van de Afdeling van 24 december 2013 in zaak nr. 201211678/1/A1, zodat geen sprake is van bestaande bebouwing als bedoeld in de verordening ruimte.

[appellant] betoogt voorts dat het plan in strijd is met artikel 4, derde lid, van de verordening ruimte. Volgens hem maakt het plan ten onrechte meer dan 2 hectare aan kassen mogelijk, namelijk 2,8 hectare. Hij voert in dit verband aan dat alleen van de verordening ruimte kan worden afgeweken door middel van een ontheffing en dat in dit geval geen ontheffing is verleend. Voorts voert hij aan dat de bedrijfsruimte en de kas die door het plan mogelijk worden gemaakt, niet behoren tot de planologisch bestaande situatie. Daartoe wijst hij op de uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2011 in zaak nr. 200906804/1/R1, bij welke uitspraak de Afdeling het bestemmingsplan "Zuid-West" heeft vernietigd.

3.1. Volgens de raad maakt het plan geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, zodat het niet in strijd is met de verordening ruimte. Verder heeft de raad erop gewezen dat het ontwerpplan is voorgelegd aan het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Dit heeft niet geleid tot een zienswijze van het college, aldus de raad.

3.2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de verordening ruimte sluiten bestemmingsplannen voor gronden buiten de bebouwingscontouren (zoals aangegeven op kaart 1) bestemmingen uit die nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies mogelijk maken.

Ingevolge artikel 4, derde lid, van de verordening ruimte bevatten bestemmingsplannen uitsluitend voor gronden buiten de gebieden voor glastuinbouw zoals weergegeven op kaart 2 bepalingen die erin voorzien dat ten hoogste 2 hectare aan kassen per bedrijf mogelijk wordt gemaakt.

3.3. Wat betreft artikel 3, eerste lid, van de verordening ruimte overweegt de Afdeling als volgt. Naar het oordeel van de Afdeling vallen glastuinbouwbedrijven niet onder het begrip stedelijke functie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de verordening ruimte. Een andere uitleg zou ertoe leiden dat nieuwvestiging of uitbreiding van glastuinbouwbedrijven die zijn gelegen buiten de bebouwingscontour zoals weergegeven op kaart 1 op grond van artikel 3, eerste lid, van de verordening ruimte is uitgesloten, ook indien die bedrijven liggen binnen het gebied voor glastuinbouw zoals weergegeven op kaart 2. Dit is niet in overeenstemming met het doel van artikel 4, derde lid, van de verordening ruimte om nieuwvestiging en uitbreiding van glastuinbouwbedrijven in het concentratiegebied mogelijk te maken.

Gelet op het voorgaande bestaat er dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd is met artikel 3, eerste lid, van de verordening ruimte.

Het betoog faalt.

3.4. Wat betreft artikel 4, derde lid, van de verordening ruimte overweegt de Afdeling als volgt. Het plan maakt ongeveer 2,8 hectare aan kassen mogelijk. Ter zitting is vast komen te staan dat een groot deel daarvan ligt in het gebied voor glastuinbouw zoals weergegeven op kaart 2. Voorts is vast komen te staan dat het gedeelte van het plangebied dat ligt buiten het gebied voor glastuinbouw zoals weergegeven op kaart 2 aanzienlijk kleiner is dan 2 hectare.

Nu de verordening ruimte uitsluitend voor gronden die zijn gelegen buiten de gebieden voor glastuinbouw de oppervlakte van glastuinbouwbedrijven beperkt tot 2 hectare, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan niet in strijd is met artikel 4, derde lid, van de verordening ruimte.

Het betoog faalt.

4. [appellant] betoogt voorts dat het plan in strijd is met de provinciale structuurvisie Visie op Zuid-Holland. Volgens hem wordt de uitbreiding van kassen mogelijk gemaakt op gronden die moeten worden omgezet naar woningbouw. Daarbij wijst hij er op dat sprake is van een nieuwe ontwikkeling. Een motivering voor deze afwijking ontbreekt, aldus [appellant].

4.1. De raad is bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet gebonden aan provinciaal beleid. De raad dient met dit beleid rekening te houden, hetgeen betekent dat hij dit beleid in de belangenafweging dient te betrekken.

In paragraaf 3.1.2 van de plantoelichting is het provinciaal beleid uit de structuurvisie Visie op Zuid-Holland beschreven. Hierbij is ingegaan op de in de structuurvisie neergelegde bedoeling om het gebied om te vormen naar nieuw woongebied. In verband met gewijzigde inzichten en marktomstandigheden is de woningbouwprognose echter naar beneden bijgesteld. De raad heeft er daarom voor gekozen de bestaande bedrijfsfuncties - in elk geval de komende 10 jaar - in het gebied te continueren. In lijn daarmee is in het plan het feitelijk bestaande glastuinbouwbedrijf als zodanig bestemd, aldus de plantoelichting.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het provinciaal beleid onvoldoende in zijn belangenafweging heeft betrokken.

Het betoog faalt.

5. [appellant] betoogt ten slotte dat het plan in strijd is met de Gemeentelijke Structuurvisie Zuidplas 2030 (hierna: gemeentelijke structuurvisie). Volgens hem verdraagt een nieuwe bestemming van een glastuinbouwbedrijf binnen het gebied dat is aangewezen voor agrarisch landschap zich niet met de toekomstige functie van het gebied voor woon-, werk- en recreatiegebieden. Een motivering voor deze afwijking ontbreekt volgens hem.

5.1. Het plangebied is in de gemeentelijke structuurvisie aangeduid als agrarisch landschap. Daarnaast is het gehele middengebied van de Zuidplaspolder, waar het plangebied onder valt, indicatief aangeduid als 'Gebiedsopgave Vijfde Dorp'. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de gebiedsopgave voor glastuinbouw niet kan plaatsvinden in het gebied dat is aangeduid als agrarisch gebied. Met de aanduiding van het gebied als agrarisch gebied is echter niet beoogd de ter plaatse feitelijk bestaande glastuinbouwbedrijven niet langer toe te staan, aldus de raad. De raad heeft verder toegelicht dat de realisatie van de gebiedsopgave voor het Vijfde Dorp eerst na 2025 is voorzien. Op korte termijn is er dus geen zicht op de genoemde verandering en is er sprake van een overgangssituatie. Het bestemmen van de feitelijk bestaande bedrijven zoals het bedrijf van [partij] is dan ook niet in strijd met het beleid, aldus de raad.

5.2. Naar het oordeel van de Afdeling brengt een redelijke uitleg van de gemeentelijke structuurvisie mee dat niet is beoogd om voor bestaande glastuinbouwbedrijven die niet liggen binnen het voor glastuinbouw aangeduide gebied iedere nieuwe ontwikkeling uit te sluiten. Gelet hierop en op de toelichting van de raad ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met de gemeentelijke structuurvisie is.

Het betoog faalt.

6. Het beroep is ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.

w.g. Koeman w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2015

545-786.