Uitspraak 201103254/1/H1 en 201103254/3/H1


Volledige tekst

201103254/1/H1 en 201103254/3/H1.
Datum uitspraak: 29 juli 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Lage Mierde, gemeente Reusel-De Mierden,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 februari 2011 in zaken nrs. 10/4087, 10/3521 en 10/3538 in het geding tussen:

[wederpartij]
[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Reusel-de Mierden.

1. Procesverloop

Bij onderscheiden besluiten van 26 april 2010 heeft het college aan [vergunninghouders] bouwvergunning verleend voor het bouwen van een halfvrijstaande woning op de percelen aan de [locatie 1] en [locatie 2] te Lage Mierde (hierna: de percelen).

Bij besluit van 21 september 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk en het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 februari 2011, verzonden op 3 februari 2011, heeft de voorzieningenrechter het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 september 2010 vernietigd, bepaald dat het college een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen, de primaire besluiten van 26 april 2010 geschorst tot zes weken na de dag waarop de nieuw te nemen beslissing op bezwaar bekend is gemaakt en het door [appellant] tegen het besluit van 21 september 2010 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 april 2011.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben Van Hoof en De Bruin een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 22 maart 2011, aangevuld bij besluit van 29 maart 2011, heeft het college het door [wederpartij] tegen de besluiten van 26 april 2010 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de bij die besluiten verleende bouwvergunningen ingetrokken. Voorts heeft het college aan [vergunninghouders] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een halfvrijstaande woning aan de [locatie 1] respectievelijk 17 te Lage Mierde.

Bij brief van 2 mei 2011, bij de rechtbank ingekomen op 9 mei 2011, heeft [appellant] beroep ingesteld tegen de besluiten van 22 maart 2011 en 29 maart 2011. De rechtbank heeft het beroepschrift doorgezonden naar de Afdeling. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 juni 2011, heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 juli 2011, waar [appellant], bijgestaan door A.K.M. van Hoof, en het college, vertegenwoordigd door N. Ansems, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.2. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij geen rechtstreeks betrokken belang heeft bij de besluiten van 26 april 2010. Hij voert daartoe aan dat hij belanghebbende is bij het besluit waarbij het bestemmingsplan "Hasselt 2" waarbinnen de percelen zijn gelegen, is vastgesteld en dat hij vanaf zijn perceel zicht heeft op de percelen. Voorts voert hij aan dat hij ten gevolge van een illegale ophoging van de percelen en het ontbreken van een waterberging wateroverlast zal ondervinden.

2.2.1. Het betoog faalt. De afstand van de woning van [appellant] en de percelen, waartussen zich een openbare weg en een aantal woningen bevinden, bedraagt ongeveer 115 m. Mede aan de hand van de ter zitting bekeken foto's is voldoende aannemelijk gemaakt dat [appellant] vanuit zijn woning geen zicht heeft op de percelen en hoogstens vanaf de hoek van zijn perceel in geringe mate. De voorzieningenrechter heeft daarom terecht overwogen dat [appellant] geen rechtstreeks betrokken belang heeft bij voormelde besluiten. Dat [appellant] belanghebbende is bij het besluit waarbij het bestemmingsplan "Hasselt 2" is vastgesteld waarbinnen de percelen zijn gelegen en in dat kader met de gemeente een exploitatieovereenkomst heeft gesloten, geeft geen grond voor een ander oordeel, nu deze omstandigheden niet relevant zijn voor de vraag of [appellant] een rechtstreeks betrokken belang heeft bij de besluiten van 26 april 2010.

Voorts kan het betoog van [appellant] dat hij ten gevolge van de illegale ophoging van de bouwpercelen en het ontbreken van een waterberging wateroverlast zal ondervinden, evenmin leiden tot een ander oordeel, nu er onvoldoende grond is om aan te nemen dat de realisering van de twee beoogde woningen tot wateroverlast voor [appellant] zal leiden. Aan het in dat verband door [appellant] overgelegde rapport "Beoordeling hydrologische situatie [locatie 3] 39 te Lage Mierde (gemeente Reussel-De Mierden) in relatie tot het bestemmingsplanprocedure "De Hasselt II" van het milieuadviesbureau Landslide van 5 juli 2011, kan niet de betekenis worden toegekend die [appellant] daaraan gehecht wil zien. Het rapport is niet, althans in onvoldoende mate, toegespitst op de concrete gevolgen van de bouwplannen die in geding zijn op het perceel van [appellant].

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Bij besluiten van 22 maart 2011 en 29 maart 2011 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, voor zover thans van belang, opnieuw beslist op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar.

2.5. Gelet op hetgeen is overwogen in 2.2.1 heeft [appellant] geen rechtstreeks betrokken belang heeft bij die besluiten. Het door hem daartegen ingestelde beroep wordt reeds daarom niet-ontvankelijk verklaard.

2.6. Het vorenstaande in aanmerking genomen bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. verklaart het door [appellant] tegen de besluiten van 22 maart 2011 en 29 maart 2011 ingestelde beroep niet-ontvankelijk;

III. wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, ambtenaar van staat.

w.g. Slump w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2011

543.