Uitspraak 201707669/1/V3


Volledige tekst

201707669/1/V3.
Datum uitspraak: 21 maart 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 20 september 2017 in zaak nr. NL17.7470 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 23 augustus 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.

Bij uitspraak van 20 september 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.L. Braakman, advocaat te Amsterdam, nu: mr. L. Sinoo, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De vreemdeling heeft op 23 augustus 2017 langs elektronische weg beroep ingesteld en daarbij vermeld dat hij de beroepsgronden later indient. De rechtbank heeft de vreemdeling op 24 augustus 2017 in de gelegenheid gesteld de beroepsgronden binnen vijf werkdagen, uiterlijk op 31 augustus 2017, in te dienen. Zij heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat zij de beroepsgronden pas op 8 september 2017 heeft ontvangen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de vreemdeling geen afdruk heeft overgelegd van een ontvangstbevestiging van de indiening van de gronden op 31 augustus 2017. Daarbij is de rechtbank niet gebleken van problemen of storingen in het digitale systeem op die dag.

2. De vreemdeling betoogt in zijn eerste grief dat de rechtbank zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij stelt dat hij de beroepsgronden op 31 augustus 2017 via het digitale systeem van de rechtbank heeft geüpload. Daarbij heeft hij een melding ontvangen dat het uploaden succesvol was verlopen. Op dezelfde dag zijn de beroepsgronden aan de procesvertegenwoordiger van de staatssecretaris gefaxt, waarvan een faxbevestiging is overgelegd. Omdat de griffier van de rechtbank op 8 september 2017 belde met de mededeling dat geen gronden in het dossier zijn aangetroffen, heeft de vreemdeling de gronden - naar hij stelt opnieuw - ingediend. Van de zijde van het Rechtspraak Servicecentrum (hierna: RSC) is hem diezelfde dag te kennen gegeven dat meer gevallen bekend zijn van het niet in het overzicht van zaken verschijnen van documenten die correct zijn geüpload. Alleen de rechtbank kan het RSC onderzoek laten doen of de gronden daadwerkelijk zijn geüpload; partijen kunnen dat niet. De rechtbank heeft dit ten onrechte nagelaten, aldus de vreemdeling. Daarbij heeft zij ten onrechte de eis gesteld dat een screenshot had kunnen worden gemaakt van de bevestiging dat goed is geüpload.

3. Uit de Werkinstructie voor vreemdelingenadvocaten die de Rechtspraak heeft opgesteld, volgt dat het indienen van nadere stukken in een zaak geschiedt door het digitale document vanaf de eigen computer klaar te zetten (te uploaden) in de digitale omgeving van de Rechtspraak door te klikken op 'Stuk toevoegen' en vervolgens op 'Stuk indienen'. Het kan enige tijd duren voordat het stuk dan zichtbaar wordt in het digitale dossier. Daarbij kan het scherm met de knop F5 worden ververst. Nadat het stuk zichtbaar is geworden, kan van de indiening een ontvangstbevestiging worden gevraagd. Dit geschiedt door op het pijltje achter het stuk waarvan de ontvangstbevestiging wordt gewenst, te klikken, te kiezen voor 'Ontvangstbevestiging' en deze te openen dan wel op te slaan. Het systeem voorziet niet in het automatisch in beeld verschijnen van een ontvangstbevestiging en ook niet in het automatisch per e-mail toezenden daarvan aan de indiener.

4. De Afdeling overweegt dat daar waar de vreemdeling in de grief spreekt van 'uploaden', hij kennelijk bedoelt 'indienen'. Zoals ook uit de Werkinstructie volgt, zijn de stukken met het uploaden immers slechts klaargezet in het digitale systeem, maar nog niet ingediend. De rechtbank heeft de vreemdeling niet tegengeworpen dat hij geen screenshot heeft gemaakt, maar dat hij geen ontvangstbevestiging heeft overgelegd. Het overleggen van een afdruk van een ontvangstbevestiging is evenwel niet mogelijk als het stuk niet zichtbaar is in het digitale systeem, zoals in dit geval. De vreemdeling kon dus geen ontvangstbevestiging overleggen. Hij heeft het RSC gevraagd te controleren of hij op 31 augustus 2017 de beroepsgronden heeft ingediend, maar het RSC doet dat volgens hem alleen wanneer de rechtbank daar om vraagt. De Afdeling ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen. Daarom kon de vreemdeling een tijdige en succesvolle indiening niet zelf aannemelijk maken. De rechtbank had daarom het RSC moeten vragen aan de hand van de loggegevens te onderzoeken of de vreemdeling op 31 augustus 2017 beroepsgronden heeft ingediend. Ter vergelijking wijst de Afdeling op haar uitspraak van 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1955. Dat zich volgens de rechtbank op 31 augustus 2017 in zijn algemeenheid geen storing in het digitale systeem van de rechtbanken heeft voorgedaan, is niet toereikend. Dat sluit namelijk niet uit dat het in deze zaak is misgegaan. De rechtbank heeft daarom onvoldoende gecontroleerd om de conclusie te kunnen trekken dat de beroepsgronden onverschoonbaar te laat zijn ingediend.

De grief slaagt.

5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De tweede grief behoeft geen bespreking. De Afdeling zal de zaak krachtens artikel 8:115, eerste lid, van de Awb naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.

6. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank moet over de vergoeding van deze kosten beslissen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 20 september 2017 in zaak nr. NL17.7470;

III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;

IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.

w.g. Verheij w.g. Bechinka
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2018

371.