Uitspraak 200908744/1/H1


Volledige tekst

200908744/1/H1.
Datum uitspraak: 30 juni 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 23 oktober 2009
in zaak nr. 08/359 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Hulst (hierna: het college).

1. Procesverloop

Bij brief van 22 oktober 2007, verzonden 6 november 2007, heeft het college een besluit van 28 september 2007 om een hennepkwekerij op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) bij wijze van bestuursdwang dadelijk te ontmantelen op schrift gesteld.

Bij besluit van 15 november 2007, verzonden 27 november 2007, heeft het het in die brief neergelegde besluit ingetrokken, een nieuw besluit van dezelfde strekking genomen en voorts de kosten van de bestuursdwang voor rekening van [appellant] gebracht.

Bij besluit van 3 april 2008, verzonden 15 april 2008, heeft het college de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Tegen dat besluit heeft [appellant] beroep bij de rechtbank ingesteld.

Bij besluit van 10 juni 2008, verzonden 24 juni 2008, heeft het college het besluit van 3 april 2008 vervolgens ingetrokken, doch het door [appellant] gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 oktober 2009, verzonden op 5 november 2009, heeft de rechtbank het beroep, voor zover ingesteld tegen het besluit van 3 april 2008, niet-ontvankelijk en, voor zover gericht tegen het besluit van 10 juni 2008, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 november 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 december 2009.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. R.A.A. Maat, advocaat te Burgh-Haamstede, en het college, vertegenwoordigd door P. Verstraeten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Op 1 juli 2009 is de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht in werking getreden. Uit artikel IV, eerste lid, van deze wet volgt dat, indien een bestuurlijke sanctie wordt opgelegd wegens een overtreding die plaatsvond vóór de inwerkingtreding van deze wet, het recht, zoals dat gold voor dat tijdstip, van toepassing blijft.

Nu de overtreding die aanleiding was om tot de bestuursdwang te besluiten vóór 1 juli 2009 plaatsvond, zijn de bij de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht ingevoerde wetswijzigingen niet van toepassing.

2.2. Ingevolge artikel 6.4.1 van de Bouwverordening gemeente Hulst (hierna: de Bouwverordening), voor zover thans van belang, is het verboden in, op, of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor brandgevaar wordt veroorzaakt.

2.3. Het college heeft de op een zolderkamer boven een berging, alsmede in een op het perceel gestalde caravan aangetroffen hennepkwekerij dadelijk ontmanteld wegens overtreding van het in artikel 6.4.1 van de Bouwverordening gestelde verbod en omdat acuut brandgevaar bestond.

2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte niet, voorafgaand aan de ontmanteling, een besluit tot het uitvoeren van spoedeisende bestuursdwang heeft genomen.

2.4.1. Dit betoog faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het college heeft bij besluit van 27 februari 2007 aan onder meer medewerkers handhaving ruimtelijke wetgeving opgedragen om namens hem in spoedeisende gevallen bestuursdwang toe te passen. Volgens het in zoverre niet gemotiveerd bestreden verslag van het 'controlebezoek [locatie] te [plaats] op 28 september 2007', gedateerd 4 oktober 2007, heeft de bij de ontmanteling aanwezige medewerker handhaving ruimtelijke wetgeving, tevens opsteller van het verslag, voorafgaand aan de ontmanteling op 28 september 2007, namens het college besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen.

2.5. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het college het besluit tot toepassing van de bestuursdwang niet zo spoedig mogelijk op schrift heeft gesteld.

2.5.1. Het besluit tot ontmanteling is op 22 oktober 2007 op schrift gesteld. Het geschrift is op 6 november 2007 aan [appellant] verzonden. Tussen de bestuursdwang op 28 september 2007 en de verzending van het geschrift ligt een periode van bijna zes weken. Het besluit is aldus niet zo spoedig mogelijk op schrift gesteld en bekend gemaakt, als bedoeld in artikel 5:24, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

De wet verbindt aan dat verzuim evenwel niet het gevolg dat het besluit tot het toepassen van de bestuursdwang daardoor onrechtmatig wordt. In dit geval bestaan geen redenen om daaraan niettemin de door [appellant] gewenste gevolgen te verbinden, reeds nu is gesteld noch gebleken dat hij door het verzuim in een nadeliger positie is komen te verkeren, dan wanneer het besluit wel tijdig op schrift zou zijn gesteld en aan hem bekendgemaakt.

Het betoog faalt.

2.6. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat in dit geval handhavend optreden niet zo spoedeisend was, dat tot toepassing van bestuursdwang mocht worden besloten, zonder voorafgaande opschriftstelling en zonder het gunnen van een termijn om de overtreding zelf te beëindigen. Hij voert hiertoe aan dat geen acuut brandgevaar bestond, nu op legale wijze in stroombehoefte van de hennepkwekerij werd voorzien. Daarnaast was de stroomvoorziening ten tijde van de controle op 28 september 2007 niet ingeschakeld.

Voorts konden justitie en het college volgens hem al geruime tijd vermoeden dat zich op het perceel een hennepkwekerij bevond, maar heeft het college niettemin niet eerder ingegrepen.

2.6.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college de situatie ten tijde van de controle op 28 september 2007 zo spoedeisend heeft mogen achten, dat zonder schriftelijke last en het stellen van een termijn om daaraan te voldoen tot ontmanteling van de hennepkwekerij kon en mocht worden besloten. Hiertoe wordt in aanmerking genomen dat uit de foto's van de situatie ter plaatse op 28 september 2007, alsmede het controlerapport van 4 oktober 2007, valt af te leiden dat de elektrische installatie op de dag van de controle in strijd met de geldende voorschriften was aangelegd. Volgens de op zichzelf door [appellant] in zoverre niet betwiste nadere motivering die het college in het besluit op bezwaar op dit punt heeft gegeven, was de aanwezige elektrische installatie voorts niet toereikend voor de stroomvraag van de hennepkwekerij, zodat het college acuut gevaar voor oververhitting mocht aannemen.

Ten aanzien van de stelling dat de stroomvoorziening op het moment van de controle was uitgeschakeld, wordt overwogen dat dit het aannemen van acuut brandgevaar niet ongerechtvaardigd maakt, nu die voorziening met een eenvoudige handeling weer kon worden ingeschakeld. Dat, als gesteld, op legale wijze stroom van de leverancier werd afgenomen, doet aan het bovenstaande niet af.

2.6.2. Voor het oordeel dat toepassing van spoedeisende bestuursdwang niet gerechtvaardigd was, omdat het college al geruime tijd op de hoogte was, dan wel kon zijn, van de aanwezigheid van de hennepkwekerij op het perceel, gaf het in beroep aangevoerde de rechtbank terecht evenmin grond. Het college heeft de bestuursdwang dadelijk na het aantreffen van de kwekerij op 28 september 2007 toegepast. Dat het eerder huisbezoek had kunnen doen uitvoeren, kan, wat daar verder van zij, niet leiden tot het oordeel dat die bestuursdwang daarom niet gerechtvaardigd was.

Het betoog faalt.

2.7. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn betoog dat het kostenverhaal jegens hem onrechtmatig is, omdat dat niet in het besluit van 22 oktober 2007 was vermeld. Daarnaast heeft het college ten onrechte niet kenbaar gemaakt, om welke bedragen het gaat, aldus [appellant].

2.7.1. De rechtbank is ten onrechte niet op de desbetreffende beroepsgrond ingegaan, maar dat leidt niet tot het met het betoog beoogde resultaat. In het besluit van 22 oktober 2007 was geen kostenverhaal aangezegd. Het college heeft dat besluit ingetrokken en daarvoor het besluit van 15 november 2007 in de plaats gesteld. Anders dan [appellant] stelt, volgt uit dat besluit, om welke kosten het gaat. Dat daarbij geen bedragen zijn vermeld, maakt dit niet onrechtmatig.

Het betoog faalt.

2.8. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, omdat het in het geval van een ontmantelde hennepkwekerij op het perceel Trumannlaan 58 te Hulst kostenverhaal achterwege heeft gelaten. In het geval van een ontruimde hennepkwekerij in Goes zijn voorts veel minder kosten in rekening gebracht, aldus [appellant].

2.8.1. Het college heeft - in zoverre onweersproken - gesteld dat ten aanzien van de op 5 december 2007 op het perceel Trumannlaan 58 te Hulst aangetroffen hennepplantage geen spoedeisende bestuursdwang is toegepast, omdat daar geen acuut brandgevaar bestond. Het ging daar om een oude hennepkwekerij, waarbij de activiteiten waartegen werd opgetreden zich beperkten tot het oogsten van de planten.

Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat in een andere gemeente in geval van ontruiming van een hennepkwekerij minder kosten in rekening zijn gebracht, wordt, zoals de Afdeling eerder heeft gedaan (uitspraak van 1 maart 2006, zaak nr. 200504702/1), overwogen dat, wat daar verder van zij, dat het college van deze gemeente niet bindt.

Het betoog faalt.

2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2010

163-640.