Uitspraak 200902946/1/H1


Volledige tekst

200902946/1/H1.
Datum uitspraak: 3 maart 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Woensdrecht,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 26 maart 2009 in zaken nrs. 08/4243 en 08/4244 in het geding tussen:

[wederpartij A], [wederpartij B], [wederpartij C] en [wederpartij D], allen wonend te [woonplaats]

en

het college van burgemeester en wethouders van Woensdrecht.

1. Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Woensdrecht (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een hotel-restaurant alsmede voor de aanleg van de algehele bijbehorende terreininrichting op het perceel kadastraal bekend gemeente Woensdrecht kern [plaats], sectie […] nr. […], plaatselijk bekend [locatie 1] te [plaats] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 26 september 2007 heeft het college aan [aannemersbedrijf] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een tuinmuur/erfafscheiding op het perceel aan de [locatie 2]/[locatie 3] te [plaats].

Bij besluit van 22 juli 2008 heeft het college het door [wederpartij A], [wederpartij B] en [wederpartij C] (hierna: [wederpartij A] en anderen) tegen beide besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij besluit van 22 juli 2008 heeft het college het door [wederpartij D] tegen het besluit van 26 september 2007 inzake de vrijstelling en bouwvergunning voor het bouwen van een hotel-restaurant alsmede voor de aanleg van de algehele bijbehorende terreininrichting op het perceel gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 maart 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) de door [wederpartij A] en anderen en [wederpartij D] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 22 juli 2008 vernietigd en het besluit van 26 september 2007 tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning voor de bouw van een hotel-restaurant herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 april 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 20 mei 2009 en 23 juli 2009.

[wederpartij A] en anderen en [wederpartij D] hebben een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [vergunninghouder] en [aannemersbedrijf] (hierna: vergunninghouders) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 januari 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C.J. IJdema, advocaat te Middelburg, [wederpartij A] en anderen, bijgestaan door mr. T.L. Fernig, en [wederpartij D], bijgestaan door mr. B. Maat, advocaat te Breda, zijn verschenen. Ter zitting zijn voorts vergunninghouders, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. A.N.A. Buyserd, advocaat te Brussel, gehoord.

2. Overwegingen

2.1. De bouwplannen voorzien in de oprichting van een hotel-restaurant met 62 hotelkamers en een conferentieruimte. Het gebouw zal bestaan uit twee bouwvolumes. In het noordelijk deel zal het hotel worden gerealiseerd en in het zuidelijk deel, gelegen aan de Burgemeester Voetenstraat, is het restaurant voorzien. Beide delen zullen met elkaar worden verbonden door een entree en ontvangsthal. Het gebouw zal bestaan uit twee bouwlagen met een kap, waarbij ook in de kap hotelkamers zullen worden gerealiseerd. Op de begane grond zijn de gezamenlijke ruimtes, zoals conferentieruimten, keuken en kantoor, voorzien. Verder zullen achter het gebouw 97 parkeerplaatsen worden aangelegd. Tevens zal een stenen muur worden geplaatst, die aan de oostzijde van het perceel overwegend 2 m hoog is en 2,70 m hoog aan de westzijde van het perceel, op de scheiding met het erf van [locatie 4].

2.2. Vast staat dat de bouwplannen in strijd zijn met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kom Ossendrecht, tweede fase" (hierna: het bestemmingsplan). Om verwezenlijking ervan mogelijk te maken heeft het college vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) verleend.

2.3. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, voor zover thans van belang, kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.

Ingevolge het tweede lid kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.

2.4. Het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant heeft bij besluit van 16 mei 2006 de regeling "Categorieën van gevallen ex artikel 19, lid 2, WRO Provincie Noord-Brabant 2006" vastgesteld (hierna: de regeling). De regeling is bekend gemaakt in het Provinciaal Blad van Noord-Brabant dat is uitgegeven op 24 mei 2006. De regeling bepaalt dat het college zonder voorafgaande verklaring van geen bezwaar vrijstelling kan verlenen van het bestemmingsplan voor projecten die voorkomen in deze regeling, mits wordt voldaan aan de daarbij gestelde voorwaarden. In onderdeel I, eerste lid, aanhef en onder c, van de regeling is bepaald dat vrijstelling met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO kan worden verleend indien er geen sprake is van strijd met provinciaal of nationaal ruimtelijk beleid.

2.5. Het college betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het college niet bevoegd was om vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO te verlenen voor de oprichting van het hotel-restaurant, heeft miskend dat het hotel-restaurant in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

2.5.1. Het perceel is gelegen aan de westrand van de bebouwde kom van Ossendrecht dat in het "Streekplan Noord-Brabant 2002, Brabant in Balans" (hierna: het streekplan), zoals dat geldt na de partiële herziening van 3 december 2004, is aangemerkt als landelijk gebied. In het streekplan is in paragraaf 3.3.6 als uitgangspunt opgenomen dat in landelijke regio's voorzieningen bezoekersextensief, kleinschalig en 'vermengbaar' moeten zijn. Ruimte wordt geboden aan voorzieningen die qua schaal en omvang passen bij de betreffende kern of gemeente. Volgens het streekplan zijn dit vaak lokale voorzieningen, en soms ook voorzieningen met een functie voor omliggende landelijke kernen of gemeenten. Volgens de in het streekplan neergelegde samengevatte beleidslijn horen hotels, restaurants, en café's in steden en dorpen, maar passen deze ook in het buitengebied. Omdat in landelijke regio's de nadruk ligt op inbreiding en herstructurering moeten voorzieningen bovendien gemengd kunnen worden met andere functies, met name met wonen.

2.5.2. Het college voert terecht aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het hotel-restaurant kan worden gekenschetst als een leisurevoorziening die in het streekplan is gedefinieerd als een grootschalige bezoekersintensieve voorziening met een bovenlokaal verzorgingsgebied op het gebied van entertainment, sport, recreatie en dergelijke en dat het bouwplan zich reeds hierom niet verdraagt met het streekplan. Het streekplan biedt geen aanknopingspunten voor dit oordeel nu hierin een onderscheid wordt gemaakt tussen onder meer leisurevoorzieningen en horeca, en het hotel-restaurant voornamelijk een horecafunctie heeft.

Weliswaar wordt in het streekplan niet gedefinieerd wat onder bezoekersextensief moet worden verstaan, maar afgezet tegen de in het streekplan genoemde voorbeelden van stedelijke leisurevoorzieningen (megabioscoop en evenementengebouw), die een groot publiek trekken met de daarbij behorende verkeersbewegingen, moet een hotel-restaurant inclusief conferentieruimte van deze omvang als een bezoekersextensieve voorziening worden aangemerkt. In de aan het besluit van 22 juli 2008 ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing die is opgenomen in het rapport "Gemeente Woensdrecht, Ruimtelijke onderbouwing The Kettle Ossendrecht" van april 2008 heeft het college voor beantwoording van de vraag of het hotel-restaurant kleinschalig is terecht in aanmerking genomen of het hotel-restaurant wat betreft aard, schaal en functie bij de kern Ossendrecht past. Zoals blijkt uit het eveneens aan het besluit ten grondslag gelegde door Grontmij opgestelde rapport "Markt- en haalbaarheidstudie voor Hotel The Kettle, Ossendrecht" van 30 mei 2008, en ter zitting door vergunninghouders bevestigd, zal het hotel zich met name richten op de lokale zakelijke markt, het plaatselijke toerisme en het op 5 kilometer afstand gelegen Antwerps havengebied. De exploitatie van het hotel-restaurant is derhalve, anders dan de rechtbank heeft overwogen, gericht op de lokale markt en heeft daarnaast een functie voor het omliggende gebied. Gelet voorts op de omstandigheid dat in Ossendrecht reeds een hotel-restaurant met 69 kamers en een conferentieruimte aanwezig is kan niet gezegd worden dat een hotel-restaurant van deze omvang wat betreft aard, schaal en functie niet in Ossendrecht past. Voorts wordt voldaan aan de in het streekplan opgenomen voorwaarde dat de voorziening vermengbaar moet zijn. Hoewel het bouwplan nu voornamelijk een horecafunctie heeft, heeft het college in de ruimtelijke onderbouwing genoegzaam uiteengezet dat het bouwplan is ingepast in de bebouwde kom van Ossendrecht en dat niet aannemelijk is dat het bouwplan niet gemengd kan worden met andere functies, zoals wonen. Gelet op vorenstaande wordt geoordeeld dat het hotel-restaurant voldoet aan de in het streekplan gestelde voorwaarden aan voorzieningen in landelijk gebied.

Het college heeft voorts terecht aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan in strijd is met het "Uitwerkingsplan Brabantse Buitensteden & Woensdrecht" omdat dit uitwerkingsplan uitsluitend ziet op woon- en werklocaties en niet op voorzieningen als in dit geval aan de orde.

Omdat het bouwplan in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het college niet bevoegd was toepassing te geven aan artikel 19, tweede lid, van de WRO. Het betoog slaagt.

2.6. Gelet hierop slaagt eveneens het betoog van het college dat de rechtbank ten onrechte aan de vernietiging van het vrijstellingsbesluit en de bouwvergunning voor het bouwen van een tuinmuur/erfafscheiding de herroeping van de vrijstelling en bouwvergunning voor het bouwen van het hotel-restaurant ten grondslag heeft gelegd.

2.7. Nu de rechtbank ten onrechte niet is toegekomen aan de bespreking van de overige door [wederpartij A] en anderen en [wederpartij D] in beroep aangevoerde gronden, zal de Afdeling deze gronden alsnog beoordelen.

2.8. [wederpartij A] en anderen en [wederpartij D] hebben tevergeefs betoogd dat het project niet voldoet aan de stedenbouwkundige randvoorwaarden die de gemeente hanteert. De door [wederpartij A] en [wederpartij D] bedoelde stedenbouwkundige randvoorwaarden zijn door vergunninghouders opgesteld en het college is bij de beoordeling van de stedenbouwkundige inpassing van het bouwplan in de omgeving niet gehouden deze voorwaarden in acht te nemen.

2.9. [wederpartij A] en anderen en [wederpartij D] hebben voorts in beroep betoogd dat het college bij de beoordeling van de effecten van het hotel-restaurant op de luchtkwaliteit geen goed onderzoek heeft verricht omdat is uitgegaan van een onjuiste verkeersintensiteit ter plaatse.

2.9.1. Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit tot vrijstelling voor de bouw van het hotel-restaurant heeft het college mede ten grondslag gelegd het rapport van Agel adviseurs "Onderzoek luchtkwaliteit Hotel Restaurant The Kettle, hoek Aanwas Burg. Voetenstraat te Ossendrecht" van mei 2008. Bij de berekening van de verkeersintensiteit is uitgegaan van in 2002 verrichte verkeerstellingen ter plaatse. Op basis van deze gegevens is een prognose gemaakt voor de verkeersintensiteit in 2010 en 2015, waarbij is uitgegaan van een autonome groei van het verkeer van 1,5%. In hetgeen [wederpartij A] en anderen en [wederpartij D] hebben aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat in het rapport van onjuiste gegevens is uitgegaan of de berekening anderszins niet juist is, zodat geen grond bestaat voor het oordeel dat het college het luchtkwaliteitsonderzoek niet mocht baseren op deze berekening. Het betoog faalt.

2.10. [wederpartij A] en anderen en [wederpartij D] hebben voorts betoogd dat het college ten onrechte heeft overwogen dat de bouwplannen geen extra schaduwhinder met zich zullen brengen voor omwonenden. [wederpartij D], woonachtig op het naastgelegen adres [locatie 5], heeft aan de hand van bij het beroep overgelegde tekeningen in dit verband gesteld dat zijn woning geheel in de schaduw komt te liggen. [wederpartij A] en anderen stellen aan de hand van een bij het beroep overgelegde foto dat op het aan de noordzijde van het perceel gelegen [locatie 4] schaduwhinder zal ontstaan door de 2,70 m hoge muur.

2.10.1. Uit de aan het besluit op bezwaar ten grondslag gelegde in de ruimtelijke onderbouwing opgenomen bezonningstekeningen blijkt dat het realiseren van het hotel-restaurant voor [wederpartij D] enige schaduwhinder mee zal brengen. Gelet op de in het bestemmingsplan opgenomen bebouwingsmogelijkheden op het perceel, die eveneens tot schaduwhinder zullen leiden, is de te verwachten schaduwhinder niet dusdanig dat het college in redelijkheid geen vrijstelling van het bestemmingsplan had mogen verlenen. Wat de schaduwhinder betreft die de tuinmuur/erfafscheiding, welk bouwplan met de bouwtekeningen van 13 mei 2008 definitief is geworden, voor [wederpartij A] en anderen mee zal brengen, hebben [wederpartij A] en anderen weliswaar terecht betoogd dat het college dit niet in het bezonningsonderzoek heeft betrokken, maar dit leidt niet tot het daarmee beoogde doel. Zoals ter zitting is gebleken zal de schaduwwerking van de tuinmuur/erfafscheiding op het perceel [locatie 4] zich beperken tot de tuin en zal het niet meer schaduw meebrengen dan de thans reeds aanwezige beplanting dat doet. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college in de schaduwwerking van de tuinmuur/erfafscheiding reden had moeten zien om de vrijstelling te weigeren. Het betoog faalt.

2.11. Het betoog van [wederpartij A] en anderen dat het college bij de berekening van de parkeerbehoefte is uitgegaan van onjuiste gegevens, faalt. Het college heeft zich bij de vaststelling van de parkeerbehoefte gebaseerd op het rapport van Mobycon "Parkeerbalans The Kettle" van 11 maart 2008 en het rapport van Goudappel Coffeng "Parkeervraagberekening The Kettle Ossendrecht" van 8 april 2008. In beide rapporten is geconcludeerd dat de parkeerbehoefte moet worden vastgesteld op 97 parkeerplaatsen. Het college heeft in het door [wederpartij A] en anderen ingediende rapport van Kanters Horeca Advies (hierna: Kanters) "Horeca vakinhoudelijke reactie op parkeerproblematiek" geen reden hoeven zien om te twijfelen aan de juistheid van de door hem vastgestelde parkeerbehoefte mede nu, zoals Kanters zelf stelt, Kanters geen deskundige is op het gebied van parkeervraagstukken, terwijl de door het college geraadpleegde bureaus dat wel zijn.

Het betoog dat de 97 ingetekende parkeerplaatsen niet realiseerbaar zijn omdat op het achter het hotel-restaurant gelegen terrein ook noodzakelijke voorzieningen als een fietsenstalling, een ruimte voor afvalcontainers en een magazijn moeten worden gebouwd, slaagt evenmin omdat het college bij de verlening van vrijstelling dient uit te gaan van de bij de bouwaanvraag en verzoek om vrijstelling ingediende situatietekeningen waarop deze voorzieningen niet staan aangegeven.

2.12. [wederpartij D] heeft voorts betoogd dat het college in redelijkheid geen vrijstelling had kunnen verlenen omdat het bouwplan een grote inbreuk op zijn privacy met zich zal brengen.

2.12.1. Dit betoog slaagt niet. Blijkens het besluit op bezwaar ligt aan het verlenen van vrijstelling een belangenafweging ten grondslag waarbij de belangen van [wederpartij D] zijn betrokken. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat vanuit de hotelkamers op de eerste verdieping aan de oostzijde van het hotel en vanuit de hotelkamers op de tweede verdieping aan de zuidzijde van het hotel zicht zal bestaan op de woning van [wederpartij D], maar dat het recht op privacy hierdoor niet onevenredig zal worden geschaad. Daarbij heeft het college van belang geacht dat de afstand van de woning van [wederpartij D] tot de hotelkamers op de tweede verdieping aan de zuidzijde van het hotel 22 meter is. Voorts heeft het college ter zitting toegelicht dat de afstand tussen de woning van [wederpartij D] en de hotelkamers op de eerste verdieping aan de oostzijde weliswaar slechts 7,5 m is, maar dat de ramen aan deze zijde van het hotel zullen worden voorzien van matglas. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat het college wegens onevenredige aantasting van de privacy van [wederpartij D] medewerking aan het bouwplan had moeten weigeren.

2.13. Het betoog van [wederpartij A] en anderen en [wederpartij D] dat de bouwplannen, zoals die definitief zijn geworden na de wijzigingen die met de bouwtekeningen van 13 mei 2008 zijn aangebracht, nogmaals aan de welstandscommissie hadden moeten voorgelegd, slaagt niet. Blijkens de bouwtekeningen, die door het college ter zitting zijn toegelicht, zijn met de wijziging twee in het bouwplan voorziene muren van de erfafscheiding verwijderd en is het verharde terrein achter het hotel-restaurant vergroot ten behoeve van extra parkeerplaatsen. Afgezet tegen de totale omvang van de bouwplannen, in samenhang bezien en zoals de welstandscommissie die heeft beoordeeld, hebben de aangebrachte wijzigingen niet een zodanig effect op het uiterlijk aanzien en de inpasbaarheid van de bouwplannen in de omgeving, dat het college de welstandscommissie opnieuw had moeten raadplegen.

2.14. [wederpartij A] en anderen en [wederpartij D] hebben voorts betoogd dat het voorziene hotel-restaurant in strijd met artikel 2.5.6 van de Bouwverordening van de gemeente Woensdrecht 1997 (hierna de Bouwverordening) de voorgevelrooilijnen zal overschrijden. [wederpartij A] en anderen hebben verder betoogd dat de voorziene tuinmuur/erfafscheiding de voorgevelrooilijn eveneens zal overschrijden.

2.14.1. Ingevolge artikel 2.5.5 van de Bouwverordening is de voorgevelrooilijn:

a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

b. langs de wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

Ingevolge artikel 2.5.6 van de Bouwverordening is het onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 verboden een bouwvergunningplichtig bouwwerk te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.

2.14.2. Ter zitting is aan de hand van de bouwtekeningen en de hierop door het college gegeven toelichting vastgesteld dat de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing aan de oneven genummerde zijde van de Burgemeester Voetenstraat en de Aanwas niet regelmatig of nagenoeg regelmatig is en de voorgevelrooilijn gelet op de breedte van de weg 10 meter uit de as van de weg ligt. Nu het hotel-restaurant zowel aan de Burgemeester Voetenstraat als de Aanwas op meer dan 10 meter afstand uit de as van de weg is gelegen, wordt de voorgevelrooilijn niet overschreden door het hotel-restaurant. Het betoog faalt derhalve in zoverre. Niet is echter komen vast te staan of de tuinmuur/erfafscheiding aan de Aanwas achter de voorgevelrooilijn zal worden gesitueerd. Uit de tekeningen en de ter zitting gegeven toelichting door het college kan niet worden opgemaakt wat de afstand is tussen de tuinmuur/erfafscheiding aan de Aanwas en de as van de weg. Dit leidt tot het oordeel dat het in bezwaar gehandhaafde besluit tot verlening van de bouwvergunning voor de tuinmuur/erfafscheiding niet is voorzien van een deugdelijke motivering en om deze reden moet worden vernietigd. Het betoog van [wederpartij A] en anderen slaagt.

2.15. In hetgeen [wederpartij A] en anderen in beroep hebben aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat het college vooringenomen heeft gehandeld.

2.16. Gelet op vorenstaande leiden de in beroep aangevoerde gronden niet tot vernietiging van de besluiten van 22 juli 2008, voor zover hierin de vrijstelling en bouwvergunning voor het bouwen van een hotel-restaurant en de aanleg van de algehele bijbehorende terreininrichting zijn gehandhaafd.

Het beroep van [wederpartij A] en anderen tegen de in bezwaar gehandhaafde bouwvergunning en vrijstelling voor het bouwen van een tuinmuur/erfafscheiding is gegrond en het aan hem gerichte besluit van 22 juli 2008 dient te worden vernietigd, voor zover daarin de bouwvergunning en vrijstelling voor het bouwen van de tuinmuur/erfafscheiding in stand is gelaten.

2.17. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij D] ongegrond verklaren en het beroep van [wederpartij A] en anderen gegrond verklaren voor zover het ziet op de verlening van de bouwvergunning en vrijstelling voor de tuinmuur/erfafscheiding. Het aan [wederpartij A] en anderen gerichte besluit van 22 juli 2008 dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

2.18. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 26 maart 2009 in zaken nrs. 08/4243 en 08/4244;

III. verklaart het bij de rechtbank ingediende beroep van [wederpartij D] ongegrond;

IV. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep van [wederpartij A] en anderen gegrond, voor zover het is gericht tegen het besluit tot verlening van bouwvergunning en vrijstelling voor de tuinmuur/erfafscheiding;

V. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep van [wederpartij A] en anderen voor het overige ongegrond;

VI. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Woensdrecht van 22 juli 2008, kenmerk SFAM/BP2/10644, voor zover daarin de bouwvergunning en vrijstelling voor het bouwen van de tuinmuur/erfafscheiding in stand is gelaten;

VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Woensdrecht tot vergoeding van bij [wederpartij A] en anderen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van het college van burgemeester en wethouders van Woensdrecht griffierecht ten bedrage van € 447,00 (zegge: vierhonderdzevenenveertig euro) heft.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.

w.g. Troostwijk w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2010

414-604.