Uitspraak 200807942/1/R2


Volledige tekst

200807942/1/R2.
Datum uitspraak: 6 januari 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1] en anderen,
2. [appellanten sub 2],
allen wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2008, kenmerk 1.384.905, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Son en Breugel (hierna: de raad) bij besluit van 31 januari 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Sonniuspark".

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 oktober 2008, en [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 november 2008, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellanten sub 2], het college en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

[appellanten sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 november 2009, waar [appellanten sub 2], in de persoon van [gemachtigden], zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door mr. drs. H.A. Samuels Brusse-Van der Linden, advocaat te Utrecht, vergezeld door ir. J.C.H. Overbeek, wethouder, alsmede drs. E.J. de Haan, ing. A. Obbema, J. van Kuijk en ing. H.G.A. Smits, allen ambtenaar in dienst van de gemeente, als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

2.2. Het plan beoogt de nieuwe woonwijk 'Sonniuspark' mogelijk te maken. Het plangebied grenst aan de noord- en westzijde aan de rijksweg A50, aan de zuidzijde aan de woonwijk 'Gentiaan' van de kern Son en aan de oostzijde aan de Rooijseweg. Door middel van de bestemming "Woonbestemming - Uit te werken" kunnen in deze nieuwe woonwijk maximaal 600 woningen worden gebouwd ten noorden van de weg Sonniuswijk nadat hiervoor een uitwerkingsplan is opgesteld. Ten zuiden van die weg kunnen op de gronden met de bestemming "Woongebied" maximaal 65 woningen worden gebouwd. Het college heeft het plan, voor zover hier van belang, goedgekeurd.

Het beroep van [appellant sub 1] en anderen

2.3. [appellant sub 1] en anderen betogen dat nieuwe woningen zullen worden gebouwd op een afstand van ongeveer 25 meter van het hoveniersbedrijf van [appellant sub 1] aan de [locatie] hetgeen zal leiden tot beperking van diens bedrijfsvoering.

2.3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat, gezien de grote afstand tussen het hoveniersbedrijf en de nieuwe woningen, het niet aannemelijk is dat dit bedrijf door het plan wordt beperkt in de bedrijfsuitoefening.

2.3.2. De Afdeling stelt vast dat het bedrijf van [appellant sub 1] weliswaar aan het plangebied grenst, maar dat tussen de gronden waar woningen kunnen worden gebouwd en het bedrijf een afstand van ongeveer 560 meter ligt. Het voorliggende plan maakt derhalve geen woningbouw mogelijk nabij het bedrijf. Het college heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt gesteld dat het plan niet zal leiden tot beperking van de huidige bedrijfsvoering van het hoveniersbedrijf aan de [locatie].

2.4. Voorts betogen [appellant sub 1] en anderen dat de bestaande Rooijseweg zal worden gebruikt als ontsluitingsweg voor de nieuwe woonwijk en dat dit zal leiden tot een toename van geluidhinder. Hiertoe wordt aangevoerd dat geen rekening is gehouden met andere ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied en dat de verkeerstellingen onjuist zijn. Ook zal het aanmerken van de Rooijseweg als ontsluitingsweg leiden tot een verkeersonveilige situatie voor fietsers ter plaatse, aldus [appellant sub 1] en anderen.

2.4.1. In het bestreden besluit stelt het college zich op het standpunt dat de bestaande wegenstructuur niet wordt gewijzigd als gevolg van het plan. Wel zal de Rooijseweg worden heringericht als 50 kilometerweg en zal de weg worden voorzien van zogenoemd ZOAB-asfalt om geluidoverlast te voorkomen. Uit de verrichte onderzoeken blijkt dat het aantal verkeersbewegingen toeneemt, maar redelijk beperkt blijft, dat geen sprake zal zijn van overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarden op basis van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) noch van overwegende geluidshinder en verkeersoverlast voor omwonenden, aldus het college.

2.4.2. De door [appellant sub 1] en anderen bedoelde ruimtelijke ontwikkelingen betreffen met name de ontsluiting van de woonwijk 'Gentiaan' en het parkeerterrein van het sportveld van S.B.C. op de Rooijseweg, een nieuwe brandweerkazerne en gemeentewerf, en de nieuwbouw van 19 woningen aan de westzijde van de Rooijseweg.

Volgens het deskundigenbericht is de ontsluiting van de sportvelden op de Rooijseweg via de Simonszandlaan alleen bestemd voor langzaam verkeer en is voor de bouw van bedoelde 19 woningen nog geen bestemmingsplan in voorbereiding.

De Afdeling stelt vast dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit voor deze ruimtelijke ontwikkelingen nog geen planologische besluitvorming had plaatsgevonden en dat deze derhalve niet zodanig concreet waren dat het college de mogelijke gevolgen hiervan voor de te verwachten verkeersintensiteiten op de Rooijseweg bij het bestreden besluit had moeten betrekken. Wat betreft de nieuwe brandweerkazerne en gemeentewerf op de hoek van de Gentiaanlaan en de Rooijseweg, waarvoor een vrijstelling ingevolge artikel 19 van de WRO is verleend, is niet aannemelijk geworden dat deze ontwikkelingen in combinatie met het plan zullen resulteren in een vanuit een oogpunt van geluidhinder bezien noemenswaardige toename van het verkeer op de Rooijseweg.

Met betrekking tot de geluidsoverlast overweegt de Afdeling voorts dat [appellant sub 1] en anderen niet nader hebben onderbouwd waarom de gebruikte verkeerstellingen uit 2005 onjuist zouden zijn. Voorts ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ter plaatse vanuit een oogpunt van geluidhinder geen sprake zal zijn van overwegende verkeersoverlast, nu de maximumsnelheid van 50 kilometer per uur op het betreffende deel van de Rooijseweg, die van oudsher een gebiedsontsluitingsweg is, wordt gehandhaafd terwijl het bestaande wegdek van betonplaten zal worden vervangen door geluiddempend ZOAB-asfalt.

Gezien het feit dat langs de Rooijseweg in de bestaande situatie reeds een vrijliggend fietspad aanwezig is en deze situatie door het plan niet wordt gewijzigd, hebben [appellant sub 1] en anderen met het enkele feit dat het plan zal leiden tot een toename van verkeer ter plaatse onvoldoende onderbouwd dat hierdoor de veiligheid van fietsers nadelig zal worden beïnvloed.

2.5. Ten slotte voeren [appellant sub 1] en anderen aan dat de ontsluiting van de nieuwe woonwijk beter door middel van een nieuwe weg langs de rijksweg A50 kan geschieden in plaats van over de Rooijseweg.

2.5.1. Het college stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de ontsluiting via de Rooijseweg aanvaardbaar is. In zijn schriftelijke uiteenzetting heeft de raad daar aan toegevoegd dat bij de planvorming onder andere de alternatieve ontsluitingsroute langs de A50 is onderzocht, maar voor die ontsluitingsroute niet is gekozen omdat daarvoor een groot stuk bos gekapt zou moeten worden en uit onderzoek is gebleken dat de bestaande wegen voldoende capaciteit hebben voor het extra verkeer.

2.5.2. Het bestaan van alternatieve ontsluitingsroutes kan op zichzelf geen grond vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen de ontsluitingsroutes die in het plan zijn voorzien. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.

2.6. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 1] en anderen is ongegrond.

Het beroep van [appellanten sub 2]

2.7. [appellanten sub 2] voeren aan dat het plan rechtsonzeker is doordat onvoldoende duidelijk is hoe de wegenstructuur in het plangebied eruit zal gaan zien en hoe de nieuwe woonwijk ontsloten zal worden.

Daarnaast betogen [appellanten sub 2] dat door de ruim omschreven bestemming "Woongebied - Uit te werken" in het plan ook onvoldoende duidelijk is waar de beoogde groenstrook ten noorden van de weg genaamd 'Sonniuswijk' zal worden verwezenlijkt.

2.7.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de bestemming "Woongebied - Uit te werken", neergelegd in artikel 13 van de planvoorschriften, voldoet aan de eisen van duidelijkheid en rechtszekerheid. De WRO staat het toe om gebruik te maken van een globale bestemming die nader uitgewerkt dient te worden. Volgens het college voldoet het plan aan de eisen die worden gesteld aan een globaal bestemmingsplan, namelijk dat voldoende duidelijkheid bestaat over de hoofdstructuur - waaronder de belangrijkste wegen - van het gebied, de verschillende functies in het plangebied, de woningbouwaantallen en de maatvoering van de bebouwing. De raad heeft nog uiteen gezet dat het plan de mogelijkheid niet uitsluit dat de woonwijk op de Sonniuswijk kan worden ontsloten. Nu de Sonniuswijk reeds een bestaande buurtontsluitingsweg is, is een specifieke aanduiding daartoe niet op de plankaart aangegeven, aldus de raad.

2.7.2. In beginsel behoort het tot de beleidsvrijheid van de raad om de mate van gedetailleerdheid van een plan te bepalen. Het systeem van de WRO brengt mee dat in een bestemmingsplan globale bestemmingen kunnen worden opgenomen die nog moeten worden uitgewerkt. Of een dergelijke bestemmingsregeling uit een oogpunt van rechtszekerheid aanvaardbaar is, dient per geval aan de hand van de zich voordoende feiten en omstandigheden te worden beoordeeld.

2.7.2.1. Met betrekking tot de gestelde onduidelijkheid over de wegenstructuur en de wijze van ontsluiting van de nieuwe wijk overweegt de Afdeling als volgt.

Op bladzijde 27 van de plantoelichting is vermeld dat de nieuwe woonwijk zal worden ontsloten via de Sonniuswijk en de Rooijseweg. In artikel 13.2.1, onder d, van de planvoorschriften is met betrekking tot de ontsluiting binnen de bestemming "Woongebied - Uit te werken" het volgende bepaald: "De verkeersontsluiting van het woongebied dient plaats te vinden binnen de aanduidingen 'buurtontsluitingsweg'.".

Niet in geschil is dat de aanduiding 'buurtontsluitingsweg' met drie vlakken op de plankaart is aangegeven, waarvan één vlak ongeveer in het midden van het plangebied en uitlopend op de Rooijseweg, binnen de bestemming "Bos" en twee vlakken grenzend aan de westelijke zijde van de Rooijseweg, binnen de bestemming "Woongebied - Uit te werken". Op de plankaart is langs de Sonniuswijk geen aanduiding 'buurtontsluitingsweg' aangegeven.

Uit de plantoelichting, de zienswijzennotitie, de schriftelijke reactie van de raad op het deskundigenverslag en het verhandelde ter zitting blijkt duidelijk dat met het plan altijd is beoogd om ook verkeersontsluitingswegen vanuit de nieuwe woonwijk op de Sonniuswijk te verwezenlijken. Gelet hierop dient naar het oordeel van de Afdeling artikel 13.2.1, onder d, van de planvoorschriften aldus te worden uitgelegd dat in ieder geval ter hoogte van de drie aangegeven aanduidingen 'buurtontsluitingsweg' op de Rooijseweg nieuwe verkeersontsluitingen mogen worden verwezenlijkt. Nu de Sonniuswijk reeds een bestaande buurtontsluitingsweg is, behoeft deze niet als zodanig meer te worden verwezenlijkt, zodat een specifieke aanduiding daartoe op de plankaart niet nodig is. Gelet op het feit dat verkeers- en parkeervoorzieningen zijn opgenomen in de doeleindenomschrijving van de bestemming "Woongebied - Uit te werken" ingevolge artikel 13.1, onder e, van de planvoorschriften, verzet het plan zich er niet tegen dat ook wegaansluitingen op de Sonniuswijk kunnen worden aangelegd, die niet zijn aangegeven op de plankaart met de aanduiding 'buurtontsluitingsweg'.

Gelet op het voorgaande en het feit dat deze nog niet aangegeven ontsluitingen en de wegenstructuur onderdeel uitmaken van een uit te werken bestemming, waarbij hun exacte ligging nader zal worden bepaald bij het uitwerkingsplan, en waartegen afzonderlijk rechtsmiddelen kunnen worden aangewend, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met de rechtszekerheid.

2.7.2.2. Ten aanzien van de gestelde onduidelijkheid over de aanleg van de groenvoorzieningen stelt de Afdeling vast dat in het midden van het plangebied, binnen de bestemming "Woongebied - Uit te werken", een vlak met de aanduiding 'hoofdstructuur groenvoorzieningen + water' is aangegeven op de plankaart. Voorts zijn op meerdere plaatsen op de plankaart vlakken met de aanduiding 'laanbeplanting' aangegeven.

Ingevolge artikel 13.1 van de planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming 'Woongebied - Uit te werken" mede bestemd voor groenvoorzieningen. Ingevolge artikel 13.2.1, onder e en f, van de planvoorschriften dient de aanleg van de hoofdstructuur van de groenvoorzieningen en water binnen de desbetreffende aanduiding plaats te vinden dan wel binnen een afstand van 25 meter tot deze aanduiding en dient daarnaast op de plankaart als zodanig aangeduide laanbeplanting behouden te blijven.

Naar het oordeel van de Afdeling is in voldoende mate duidelijk waar de belangrijkste groenvoorzieningen zullen worden aangelegd in het plangebied. Dat de bestemming "Woongebied - Uit te werken" het mogelijk maakt om ook op andere plaatsen in het plangebied aanvullende groenvoorzieningen aan te leggen, maakt dit niet anders.

2.8. [appellanten sub 2] betogen verder dat als gevolg van het plan het maximale aantal voertuigbewegingen per etmaal (hierna: mvt/etmaal) wordt overschreden. Hiertoe voeren zij aan dat in het voorheen geldende bestemmingsplan "Gentiaan-Noord, 1e herziening" is berekend dat op de Sonniuswijk niet meer dan 2.450 mvt/etmaal zouden plaatsvinden. Het voorliggende plan leidt tot meer dan 3.000 mvt/etmaal, aldus [appellanten sub 2].

2.8.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het aantal verkeersbewegingen als gevolg van dit plan toeneemt, maar redelijk beperkt blijft. De door de gemeente geprognosticeerde aantallen motorvoertuigen, gebaseerd op een tweetal verkeersrapporten van Goudappel Coffeng, acht het college realistisch.

2.8.2. Het aantal van 2.450 mvt/etmaal dat op bladzijde 5 van de toelichting bij het bestemmingsplan "Gentiaan-Noord, 1e herziening" is vermeld, betreft een getal ingevolge een uitzonderingsbepaling die destijds in artikel 74, tweede lid, van de Wgh was opgenomen met betrekking tot geluidzones rond wegen. In de plantoelichting is slechts vermeld dat het aantal verkeersbewegingen dat destijds op de ontsluitingswegen rondom de wijk Gentiaan werd verwacht, minder dan 2.450 mvt/etmaal zou bedragen, zodat geen geluidzone langs deze weg gold. Het aantal van 2.450 mvt/etmaal betreft dan ook geen maximum aantal verkeersbewegingen noch geeft het enige indicatie van de maximale capaciteit van de Sonniuswijk en de Rooijseweg, welke de twee belangrijkste ontsluitingswegen van het plangebied zijn. In zoverre kan aan dit cijfer geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.

Volgens het deskundigenbericht, voorzover hier van belang, is het niet aannemelijk dat de verwachte verkeersintensiteiten op zowel de Rooijseweg als de Sonniuswijk zijn onderschat in de twee verkeersonderzoeken van Goudappel Coffeng. De Afdeling ziet, mede gelet op het deskundigenbericht, geen aanleiding voor het oordeel dat de capaciteit van de Sonniuswijk of de Rooijseweg onvoldoende zou zijn voor de afwikkeling van het extra verkeer dat afkomstig is uit het plangebied.

2.9. Verder betogen [appellanten sub 2] dat ter plaatse van de bestaande groenstrook in de woonwijk Gentiaan, die ten zuiden van de Sonniuswijk ligt, geen woningen gebouwd dienen te worden. Hiertoe voeren zij aan dat de bestaande groenstrook in zijn huidige omvang indirect is betaald door de bewoners van de wijk Gentiaan, omdat daarmee destijds bij het bestemmingsplan "Gentiaan Noord" in het daarbij behorende exploitatieplan rekening is gehouden en de bewoners ten behoeve van de groenstrook een hogere grondprijs hebben betaald voor hun percelen. Voorts is deze groenstrook destijds aangelegd als compensatie voor de dichte bebouwing van de wijk Gentiaan en leidt bebouwing van de groenstrook tot een onevenredig verlies van groen en speelgelegenheid. Verder kan ook voldaan worden aan het provinciale beleid inzake zuinig ruimtegebruik door de bebouwingsdichtheid van de nieuwe woonwijk te verhogen in plaats van de bestaande groenstrook te bebouwen, aldus [appellanten sub 2].

2.9.1. In het bestreden besluit constateert het college dat een groot deel van de bestaande groenstrook in stand blijft, namelijk een oppervlakte met een lengte van ongeveer 900 meter en een diepte variërend van ongeveer 20 tot 40 meter. Het college stelt zich op het standpunt dat aan een bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend en dat het onbebouwd laten van de groenstrook betekent dat meer buitengebied nodig is om in de woningbehoefte te voorzien. De gedeeltelijke bebouwing van de groenstrook past dan ook in het provinciale beleid dat onder meer is gericht op intensief ruimtegebruik. Het verlies aan groen en speelgelegenheid acht het college niet onevenredig omdat ter plaatse voldoende groen- en speelvoorzieningen overblijven.

2.9.2. Op de gronden van de groenstrook waren de voorheen geldende bestemmingsplannen "Gentiaan Noord", "Gentiaan-noord, 1e herziening" en "Buitengebied" van de gemeente Son en Breugel van toepassing. In het bestemmingsplan "Gentiaan Noord" was alleen aan het westelijke deel van de groenstrook de bestemming "openbaar groen" toegekend - de rest van de groenstrook viel buiten dat plangebied - en in het bestemmingsplan "Gentiaan-noord, 1e herziening" is dit vlak op de plankaart met de bestemming "openbaar groen" ongeveer 50 meter in oostelijke richting uitgebreid. Aan de overige gronden van de huidige grondstrook was in het bestemmingsplan "Buitengebied" de bestemming "open agrarisch gebied" toegekend.

2.9.3. De Afdeling stelt voorop dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Dat geldt ook voor een groenstrook die in het verleden is aangelegd als compensatie voor een dichte bebouwing elders. Of en in hoeverre de vorige inrichting indirect is betaald door kopers van gronden in de omgeving, is daarbij niet van belang.

Aan de gronden van de bestaande groenstrook die ten zuiden van de weg 'Sonniuswijk' liggen is in het voorliggende plan grotendeels de bestemming "Woongebied" toegekend en is aan de overige gronden voornamelijk de bestemming "Groen" toegekend. Daarbij stelt de Afdeling vast dat de gronden waaraan onder de voorgaande plannen de bestemming "openbaar groen" was toegekend, in het voorliggende plan opnieuw als "Groen" zijn bestemd. Voorts is aan een aanzienlijk deel van de gronden die voorheen als "open agrarisch gebied" waren bestemd, thans de bestemming "Groen" toegekend. In planologisch-juridisch opzicht is dan ook sprake van een vergroting van de groenstrook.

Afgezien van het feit dat eenmaal gegeven bestemmingen kunnen worden gewijzigd, overweegt de Afdeling dat bij de vaststelling van het plan en bij de beslissing omtrent goedkeuring van het plan leidend hoort te zijn of sprake is van een evenwichtige afweging van de bij een goede ruimtelijke ordening betrokken belangen. In het plan heeft de groenstrook een lengte van ruim 900 meter en een breedte die varieert van 15 tot 40 meter. Gelet op de omvang van de voor "Groen" bestemde gronden die overblijven en de resterende speelmogelijkheden, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college bij de afweging van de betrokken belangen aan de bij het bestreden besluit gemaakte keuze voor een intensiever gebruik van de gronden redelijkerwijs geen doorslaggevende betekenis mocht toekennen. [appellanten sub 2], die ook geen eigenaren zijn van de betreffende gronden, hebben niet aannemelijk gemaakt dat door bebouwing van de groenstrook de bebouwingsdichtheid dusdanig zal toenemen dat moet worden geoordeeld dat dit plandeel in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

2.10. Ten slotte betogen [appellanten sub 2] dat het plan is vastgesteld voordat de gemeentelijke geurverordening is vastgesteld en dat het plan niet is getoetst aan de geldende wetgeving op het gebied van geurhinder.

2.10.1. Voor zover [appellanten sub 2] betogen dat het plan niet is getoetst aan de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv), overweegt de Afdeling dat de WRO noch enig ander wettelijk voorschrift zich er tegen verzet dat een gemeentelijke geurverordening als bedoeld in artikel 6 van de Wgv later is vastgesteld dan het plan. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden beoordeeld of uit een oogpunt van geurbelasting een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd in het plan. Nu [appellanten sub 2] ter zake niets hebben aangevoerd, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat wat betreft de geurbelasting in het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

2.11. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellanten sub 2] is ongegrond.

2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.

w.g. Hoekstra w.g. Matulewicz
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2010

45-571.