Uitspraak 200706500/1


Volledige tekst

200706500/1.
Datum uitspraak: 21 mei 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante A], wonend te [woonplaats], als rechtsopvolger van [appellant B],

tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2147 van de rechtbank Leeuwarden van 31 juli 2007 in het geding tussen:

[appellant B]

en

de minister van Verkeer en Waterstaat.

1. Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2006 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister) [appellant B] een boete van € 1.100,00 opgelegd wegens overtreding van de bepalingen van het Arbeidstijdenbesluit vervoer.

Bij besluit van 21 augustus 2006 heeft de minister het door [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 31 juli 2007, verzonden op 2 augustus 2007, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante A], als rechtsopvolger van [appellant B], die op 7 mei 2007 is overleden, bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 augustus 2007, hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2008 waar de minister, vertegenwoordigd door mr. W. Autar en mr. drs. N.C. Koops-Troost, ambtenaren in dienst van het ministerie, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 2 van verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (hierna: verordening 3821/85), in verband met artikel 1, aanhef en onder 3, van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad, van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (hierna: verordening 3820/85) wordt onder bestuurder verstaan: iedere persoon die het voertuig bestuurt, zelfs gedurende een korte periode, of die zich in het voertuig bevindt om het in voorkomende gevallen te kunnen besturen.

Ingevolge artikel 15, tweede lid, van verordening 3821/85, voor zover van belang, moeten de bestuurders voor iedere dag dat zij rijden, registratiebladen of bestuurderskaarten gebruiken vanaf het tijdstip waarop zij het voertuig overnemen. Zij brengen op de registratiebladen de nodige wijzigingen aan indien meer dan één bestuurder zich in het voertuig bevindt.

Ingevolge het derde lid, aanhef en tweede gedachtestreepje, belasten de bestuurders zich met het bedienen van de schakelorganen met behulp waarvan de volgende te registreren tijden kunnen worden onderscheiden:

a) onder het teken : de rijtijd;

b) onder het teken : alle andere werktijden;

c) onder het teken : de tijd dat de bestuurders beschikbaar zijn, te weten:

- de wachttijd, dat wil zeggen de tijd gedurende welke de bestuurders slechts op de plaats van het werk behoeven te blijven om gevolg te geven aan eventuele oproepen tot begin of hervatting van de rit, of tot andere werkzaamheden;

- de tijd gedurende de rit doorgebracht naast de bestuurder;

- de tijd gedurende de rit doorgebracht op een slaapbank;

d) onder teken : de werkonderbrekingen en de dagelijkse rusttijden.

Ingevolge artikel 5:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Arbeidstijdenwet (hierna: de Atw) kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, met uitzondering van arbeid verricht door defensiepersoneel, regels worden gesteld die afwijken van, in de plaats komen van of strekken tot aanvulling van het bij paragraaf 5.2 bepaalde, ten aanzien van arbeid verricht door personen, werkzaam in of op railvoertuigen of motorrijtuigen.

Ingevolge artikel 10:5, tweede lid, voor zover van belang, legt een daartoe aangewezen ambtenaar, voor zover het de in artikel 5:12, tweede lid, onderscheiden categorieën van arbeid betreft, de boete op aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als beboetbaar feit.

Ingevolge artikel 2.1:1, tweede lid, van het Arbeidstijdenbesluit vervoer (hierna: het Atbv), voor zover van belang, wordt onder bestuurder verstaan hetgeen onder dit begrip wordt verstaan in artikel 1, onderdeel 3, van verordening (EEG) nr. 3820/85.

Ingevolge artikel 2.4.13, tweede lid, van het Atbv, is het, voor zover verordening (EEG) nr. 3820/85 van toepassing is, verboden te handelen in strijd met de artikelen 1, 3, eerste lid, en 13 tot en met 16 van verordening (EEG) nr. 3821/85.

Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van het Atbv, voor zover van belang, levert het niet naleven van artikel 2.4:13, tweede lid, een beboetbaar feit op.

2.2. Bij een bedrijfsinspectie op 11 oktober 2005 en volgende dagen door een toezichthouder van de Inspectie Verkeer en Waterstaat bij de onderneming van [appellant B], is het volgende gebleken. In de periode van 1 juni 2005 tot en met 4 juni 2005 heeft [appellant B] samen met [collega-chauffeur] een busreis naar Duitsland gereden. [appellant B] is samen met [collega-chauffeur] - die de touringcar bestuurde - om 4.15 uur uit Damwoude vertrokken. [appellant B] heeft om 7.30 uur in Delmenhorst (Duitsland) het stuur overgenomen en op dat moment zijn registratieblad in de tachograaf gedaan.

Naar aanleiding van deze inspectie heeft de minister bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 24 april 2006 aan [appellant B] een bestuurlijke boete opgelegd wegens overtreding van artikel 2.4.13, tweede lid, van het Atbv in verband met artikel 15, tweede lid, van verordening 3821/85, omdat hij niet direct bij het instappen in de touringcar een registratieblad in de tachograaf heeft ingevoerd.

2.3. [appellante A] kan zich niet met de uitspraak van de rechtbank verenigen. Zij betoogt dat [appellant B] niet in strijd heeft gehandeld met verordening 3821/85 in verband met het Atbv, omdat hij niet in loondienst was bij de onderneming die de busreis verzorgde. [appellant B] was vennoot van [bedrijf] en kon zich, omdat geen sprake was van een gezagsverhouding, in zijn vrije tijd per touringcar naar Delmenhorst laten vervoeren, alwaar hij aan het werk ging, aldus [appellante A].

2.4. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat [appellant B] gehouden was om op 1 juni 2005 vanaf 4.15 uur een registratieblad in de tachograaf in te voeren en overweegt hiertoe als volgt.

In de definitie van het begrip bestuurder in artikel 2 van verordening 3821/85 in verband met artikel 1, aanhef en onder 3, van verordening 3820/85, wordt geen onderscheid gemaakt tussen bestuurders die in loondienst zijn of die een eigen onderneming voeren. Voorts volgt uit deze definitie dat degene die zich in het voertuig bevindt om het in voorkomende gevallen te kunnen besturen ook als bestuurder wordt aangemerkt. Aangezien [appellant B] beschikbaar was om het voertuig in voorkomende gevallen te besturen, was hij bij het plaats nemen in de touringcar op 1 juni 2005 om 4.15 uur bestuurder in de zin van artikel 2 van verordening 3821/85 in verband met artikel 1, aanhef en onder 3, van verordening 3820/85. Nu artikel 15, tweede lid, van verordening 3821/85 voorschrijft dat bestuurders registratiebladen of bestuurderskaarten gebruiken vanaf het tijdstip waarop zij het voertuig overnemen, heeft [appellant B] in strijd gehandeld met deze bepaling in verband met artikel 2.4.13, tweede lid, van het Atbv. Hierbij overweegt de Afdeling dat uit de systematiek van verordening 3821/85 volgt dat het voertuig reeds bij instappen door de bestuurder wordt overgenomen en niet pas wanneer deze achter het stuur plaatsneemt.

Het betoog dat [appellant B] vanaf het instappen in Damwoude tot het vertrek uit Delmenhorst nog in zijn vrije tijd in de touringcar aanwezig was en deze tijdsperiode dan ook niet geregistreerd behoefde te worden faalt gezien het vorenstaande. Voorts overweegt de Afdeling met de rechtbank dat uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 18 januari 2001 in de zaak C-297/99 (Skills Motor Coaches Ltd.) moet worden afgeleid dat vorenbedoelde tijdsperiode niet als rusttijd kan worden beschouwd nu uit dit arrest blijkt dat een bestuurder de tijd die hij nodig heeft om zich te verplaatsen om een voertuig over te nemen waarin een controleapparaat moet worden geïnstalleerd en gebruikt en dat zich elders bevindt dan in zijn woonplaats of het exploitatiecentrum van de werkgever, hoe dan ook als andere werktijd moet registreren.

2.5. Met de rechtbank ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de minister niet bevoegd was een boete op te leggen en niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. P.A. Offers, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2008

312-384.