Uitspraak 200201232/1


Volledige tekst

200201232/1.
Datum uitspraak: 18 september 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 15 januari 2002 in het geding tussen:

appellant

en

burgemeester en wethouders van Velsen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2000 hebben burgemeester en wethouders van Velsen (hierna: burgemeester en wethouders) de op 8 november 1994 aan appellant verleende vergunning voor het uitoefenen van het horecabedrijf in de inrichting [locatie] te [plaats] op grond van artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b, van de Drank- en Horecawet ingetrokken.

Bij besluit van 13 maart 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 15 januari 2002, verzonden op 16 januari 2002, heeft de rechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 februari 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 april 2002. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 26 april 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. J.F. van Halderen, advocaat te Haarlem, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door P.A.M. van der Hulst, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b, van de Drank- en Horecawet (hierna: de wet) mogen leidinggevenden niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn.

Ingevolge het derde lid van de wet worden bij algemene maatregel van bestuur naast de in het tweede lid gestelde eisen andere eisen ten aanzien van zedelijk gedrag van leidinggevenden gesteld en kan voormelde eis nader worden omschreven. Aan deze bepaling is uitvoering gegeven door het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999. Gelet op artikel 6 daarvan is in dit geval het per 1 november 1999 ingetrokken Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet van toepassing.

Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b, van de wet - voorzover hier van belang - wordt een vergunning ingetrokken, indien niet langer wordt voldaan aan de ingevolge artikel 8 geldende eisen.

2.2. Vast staat dat appellant bij op 28 november 1998 onherroepelijk geworden vonnis van 4 december 1997 door de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Haarlem terzake van overtreding van artikel 8, tweede lid, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 is veroordeeld tot een geldboete van ƒ 1.250,00 (€ 567,23), subsidiair 25 dagen hechtenis, en dat hij bij op 1 december 1998 onherroepelijk geworden vonnis van 16 november 1998 door dezelfde politierechter wederom terzake van overtreding van artikel 8, tweede lid, onder a, voornoemd is veroordeeld tot een geldboete van ƒ 1.750,00 (€ 794,12), subsidiair 35 dagen hechtenis.

2.3. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat, nu appellant gelet op vorenstaande onherroepelijke veroordelingen niet voldeed aan de in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet neergelegde eis, burgemeester en wethouders ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b, van de wet gehouden waren de vergunning in te trekken, zoals zij hebben gedaan. Voor een toetsing of desondanks is voldaan aan de in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b, van de wet neergelegde eis dat leidinggevenden niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mogen zijn, is in dit geval geen plaats. In aanmerking genomen het dwingende karakter van artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b, voornoemd, kan voorts niet worden staande gehouden dat de beslissing op bezwaar onzorgvuldig is voorbereid dan wel ondeugdelijk is gemotiveerd. Het betoog van appellant kan ook overigens niet slagen, gezien het gebonden karakter van de intrekking. De rechtbank is ook in dit opzicht tot een juiste conclusie gekomen.

2.4. Het hoger beroep is gelet op het vorenstaande ongegrond. De aangevallen uitspraak dient worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.

w.g. Van der Does w.g. Broodman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2002

91-395.