Uitspraak 200200750/1


Volledige tekst

200200750/1.
Datum uitspraak: 18 september 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de vereniging "Vereniging Milieu-Offensief", en andere, gevestigd te Wageningen,
appellanten,

en

burgemeester en wethouders van Ermelo,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2001, kenmerk 0122546, hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet gedeeltelijk verleend en gedeeltelijk geweigerd voor een veehouderij op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente […], sectie […], nummer […]. Dit aangehechte besluit is op 27 december 2001 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 6 februari 2002, bij de Raad van State per telefax ingekomen op 6 februari 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juli 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door [gemachtigde] zijn verschenen.
Voorts is vergunninghouder, vertegenwoordigd door [gemachtigde] daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Bij het besteden besluit is vergunning verleend voor het houden van 12 kraamzeugen, 33 guste/dragende zeugen, 130 gespeende biggen, 1 dekbeer en 200 vleesvarkens en vergunning geweigerd voor het houden van 25 schapen. Eerder is voor de inrichting bij besluit van 9 juli 1979 krachtens de Hinderwet een oprichtingsvergunning verleend voor onder meer het houden van 6 melkkoeien (inclusief pinken en vaarzen), 31 drachtige fokzeugen, 8 fokzeugen met biggen, 100 legkippen en 240 mestvarkens.

2.2. Verweerders stellen dat het beroep niet-ontvankelijk is, voorzover het is ingediend namens Vereniging Milieu-Offensief, omdat de indiener van het beroepschrift niet bevoegd was mede namens Vereniging Milieu-Offensief op te treden.

Tot de stukken behoort een op schrift gestelde machtiging waaruit blijkt dat degenen die ten tijde van het indienen van het beroepschrift bevoegd waren Vereniging Milieu-Offensief te vertegenwoordigen de indiener van het beroepschrift hebben gemachtigd namens Vereniging Milieu-Offensief beroep in te stellen. Anders dan verweerders stellen is het beroep eveneens ontvankelijk voorzover het is ingediend namens Vereniging Milieu-Offensief.

2.3. Het geding spitst zich toe op de vraag of verweerders bij de berekening van de ammoniakemissie veroorzaakt door het bij besluit van 9 juli 1979 vergunde veebestand ten aanzien van de vleesvarkens terecht zijn uitgegaan van een hokoppervlak groter dan 0,8 m2.

2.4. Verweerders zijn er bij de beoordeling van het aspect ammoniak vanuit gegaan dat wat mestvarkens betreft de vergunning van 9 juli 1979 is vervallen tot het aantal van 230. Gesteld noch gebleken is dat dit aantal onjuist zou zijn.

Ter zitting heeft appellante betoogd dat uit de bij het besluit van 9 juli 1979 behorende plattegrondtekening blijkt dat een stal voor het houden van mestvarkens aanwezig was met een hokoppervlak van 188,16 m2. De wijze waarop appellante de afmetingen zoals weergegeven op deze tekening heeft berekend, is door verweerders ter zitting onderschreven.

Uitgaande van een hokoppervlak van 188,16 m2, stelt de Afdeling vast dat verweerders bij de berekening van de ammoniakemissie veroorzaakt door de 230 mestvarkens, die nog mochten worden gehouden op grond van de vergunning van 9 juli 1979, terecht zijn uitgegaan van een hokoppervlak groter dan 0,8 m2 per varken. Verweerders zijn derhalve ten aanzien van deze mestvarkens terecht van een emissiefactor van 3,5 kilogram ammoniak per dier per jaar uitgegaan. De Afdeling is onder verwijzing naar haar uitspraak van 8 augustus 2000, no. 199903099/1 (JM 2000/40), van oordeel dat hieraan niet afdoet dat bij besluit van 9 juli 1979 vergunning is verleend voor een veebestand van 240 mestvarkens aangezien het beschikbare netto hokoppervlak per mestvarken moet worden berekend aan de hand van het aantal legaal gehouden dieren per stal.

2.5. Het beroep is ongegrond.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. M. Oosting en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2002

312-314.