Uitspraak 202107625/1/V3


Volledige tekst

202107625/1/V3.
Datum uitspraak: 25 september 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 10 november 2021 in zaak nr. NL21.13616 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Op 28 juli 2021 heeft de staatssecretaris een eerder genomen terugkeerbesluit aangevuld.

Bij uitspraak van 10 november 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Šimičević, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

Inleiding

1.       Niet in geschil is dat de staatssecretaris eerder een terugkeerbesluit heeft genomen waarin geen land van terugkeer is genoemd. Op 28 juli 2021 heeft de staatssecretaris aan de vreemdeling schriftelijk meegedeeld dat de terugkeerinspanningen van de Nederlandse overheid zich zullen richten op Suriname.

De grief en de beoordeling

2.       De vreemdeling klaagt in zijn grief dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het ten onrechte niet vermelden van een land van terugkeer in een eerder terugkeerbesluit, alleen kan worden hersteld met een aanvullend terugkeerbesluit als in het eerdere onvolledige besluit al voldoende indicaties waren verwerkt over het land van terugkeer. Omdat deze indicaties ontbraken in een eerder besluit, kan de staatssecretaris nu niet volstaan met een aanvullend terugkeerbesluit.

Verder klaagt hij dat hij door de staatssecretaris onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn persoonlijke omstandigheden en belangen naar voren te brengen voordat het aanvullend terugkeerbesluit werd genomen.

2.1.    De Afdeling heeft in de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2023:3564, overwogen dat de staatssecretaris een eerder besluit waarin geen land van terugkeer is genoemd op een later moment kan aanvullen met een aanvullend terugkeerbesluit waarin wel een land van terugkeer wordt genoemd. Daarvoor is niet nodig dat in het eerdere besluit al indicaties zijn verwerkt over het land van terugkeer.

Verder heeft de Afdeling in die uitspraak van vandaag overwogen dat de staatssecretaris de vreemdeling voor het nemen van het aanvullend terugkeerbesluit in beginsel tijdens een gehoor in de gelegenheid moet stellen zijn zienswijze naar voren te brengen.

2.2.    In dit geval heeft de staatssecretaris de vreemdeling gehoord in het kader van zijn inbewaringstelling, waarbij hij is geïnformeerd over het voornemen om hem een terugkeerbesluit op te leggen en de gevolgen daarvan. Uit het proces-verbaal van gehoor blijkt dat de staatssecretaris zowel algemene als specifieke vragen heeft gesteld over de persoonlijke omstandigheden en belangen van de vreemdeling. Zo heeft hij de vreemdeling gevraagd naar de reden van zijn vertrek, zijn verblijfsrechtelijke positie, zijn familieleven, zijn gezondheid en zijn zakelijke belangen. Zoals de rechtbank heeft overwogen, heeft de staatssecretaris hem ook bevraagd over het terugkeren naar Suriname. Daarmee heeft de staatssecretaris de vreemdeling voldoende in de gelegenheid gesteld om zijn persoonlijke omstandigheden en belangen naar voren te brengen. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 24 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2788.

2.3.    De grief faalt.

Conclusie

3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.

w.g. Steendijk
voorzitter

w.g. Schipper
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2023

918