Uitspraak 202204990/1/R4


Volledige tekst

202204990/1/R4.
Datum uitspraak: 15 februari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Rotterdam,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 mei 2022 heeft het college zijn beslissing om op 4 oktober 2021 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Het college heeft daarbij vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 154,00, voor rekening van [appellante] komen.

Bij besluit van 5 augustus 2022 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover het de hoogte van de kosten van de toepassing van spoedeisende bestuursdwang betreft. Dat bedrag is vastgesteld op € 125,00. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 13 december 2022, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. B. de Jong, rechtsbijstandverlener te Gouda, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.L. Koot, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       De relevante wettelijke bepalingen die ten grondslag liggen aan de overwegingen hierna, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

2.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 4 oktober 2021 is aangetroffen naast een aangewezen inzamelvoorziening op de Texelsestraat ter hoogte van nummer 10 te Rotterdam. De doos bevatte een adreslabel met daarop de naam en adresgegevens van [persoon]. [appellante] heeft verklaard dat zij de doos verkeerd heeft aangeboden, waarna het college de overtreding aan haar heeft toegerekend.

3.       [appellante] betwist niet dat zij de doos naast de daarvoor aangewezen inzamelvoorziening heeft geplaatst. [appellante] betoogt dat dit haar niet kan worden verweten omdat de container niet werkte.

Verder kan [appellante] het college niet volgen in het standpunt dat een doos ongedierte aantrekt.

[appellante] stelt daarnaast dat, nu de doos pal naast de aangewezen inzamelvoorziening is geplaatst, het uiterlijk aanzien van de stad niet aanmerkelijk is aangetast.

Gelet op het voorgaande had het college de kosten van spoedeisende bestuursdwang volgens [appellante] niet op haar mogen verhalen.

3.1.    In artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder geschiedt, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.

3.2.    Doordat [appellante] de doos verkeerd heeft aangeboden, heeft het college kosten moeten maken. In beginsel behoren die kosten voor rekening van de overtreder te komen.

De omstandigheid dat de inzamelvoorziening niet werkte, ontslaat [appellante] niet van haar verantwoordelijkheid om haar huisvuil in overeenstemming met de daarvoor geldende regels aan te bieden, bijvoorbeeld op een ander moment of bij een andere inzamelvoorziening.

[appellante] kan niet worden gevolgd in haar standpunt dat een doos geen ongedierte aantrekt en dat het uiterlijk aanzien van de stad niet is aangetast omdat de doos pal naast de container is gezet. Het college heeft van belang mogen achten dat papier dat bij afvalcontainers staat ook afval is en dat uit ervaring is gebleken dat afval dat naast containers is gezet, meer afval aantrekt. Het college heeft daarnaast uiteengezet dat, indien niet onmiddellijk wordt opgetreden bij verkeerd aangeboden huisvuil, verloedering van het straatbeeld plaatsvindt. Het college heeft verder toegelicht dat verkeerd aangeboden huisvuil een vervuilende en vuilaantrekkende werking heeft, dat huisvuil snel ten prooi valt aan vandalisme, zakkensnijders, zwerfkatten en vogels en dat ongedierte wordt aangetrokken.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich vanwege deze negatieve gevolgen op het standpunt kunnen stellen dat er een spoedeisend belang gemoeid was met het verwijderen van de verkeerd aangeboden doos. Het college mocht om die reden overgaan tot het toepassen van spoedeisende bestuursdwang bestaande uit het direct verwijderen van de doos. Niet valt in te zien waarom het college niet heeft mogen overgaan tot het verhalen van de kosten daarvan op [appellante].

Het betoog faalt.

4.       [appellante] voert verder aan dat het toepassen van spoedeisende bestuursdwang onevenredig is. De aangetroffen doos had volgens haar gemakkelijk kunnen worden opgepakt en elders worden weggegooid. In plaats daarvan is een ambtelijke rapportage opgesteld, is een veegwagen gebruikt, is de doos naar een stortplaats afgevoerd, is een financiële rapportage opgesteld en zijn allerlei materialen en uitrustingen gebruikt. Het handelen van het college voldoet volgens [appellante] daarmee niet aan de eisen van geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid.

4.1.    Zoals hiervoor is overwogen, heeft [appellante] de doos verkeerd aangeboden. Hiermee staat vast dat sprake is van een overtreding van de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009. Het toepassen van bestuursdwang is een geschikt middel om de geconstateerde overtreding te beëindigen.

Naar het oordeel van de Afdeling bestaat verder geen grond voor het oordeel dat het toepassen van spoedeisende bestuursdwang geen noodzakelijk en evenwichtig middel was. Onder overweging 3.2 staat al vermeld tot welke gevolgen verkeerd aangeboden afval leidt. Vanwege deze gevolgen acht de Afdeling geen grond aanwezig voor het oordeel dat het toepassen van spoedeisende bestuursdwang in dit geval niet evenredig is geweest.

De Afdeling volgt [appellante] verder niet in haar standpunt dat de doos ook had kunnen worden weggegooid door de verbalisanten die de doos hebben aangetroffen. Indien bij het aantreffen van verkeerd aangeboden huisvuil geen spoedeisende bestuursdwang wordt toegepast, maar dat huisvuil door verbalisanten zelf wordt verwijderd, dan valt immers iedere prikkel weg om huisvuil in overeenstemming met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aan te bieden.

Het betoog faalt ook in zoverre.

5.       Ten slotte kan [appellante] zich niet verenigen met de in het besluit van 5 augustus 2022 opgenomen proceskostenvergoeding van € 1.082,00. Het college heeft 1 punt toegekend voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van een hoorzitting. Het college heeft volgens [appellante] echter niet onderkend dat twee hoorzittingen hebben plaatsgevonden, namelijk op 27 juli 2022 en op 1 augustus 2022. Voor de op 1 augustus 2022 gehouden hoorzitting is ten onrechte geen proceskostenvergoeding toegekend, aldus [appellante].

5.1.    Tussen partijen is niet in geschil dat op 27 juli 2022 een hoorzitting heeft plaatsgevonden.

Naar aanleiding van deze hoorzitting heeft L.A. van der Velden, juridisch adviseur van de gemeente Rotterdam, die de hoorzitting heeft geleid, op diezelfde datum een e-mail gestuurd aan de gemachtigde van [appellante]. Daarin heeft Van der Velden vragen beantwoord die tijdens de hoorzitting door de gemachtigde van [appellante] zijn gesteld. Aan het slot van de e-mail heeft Van der Velden de gemachtigde van [appellante] tot uiterlijk 3 augustus 2022 in de gelegenheid gesteld om per e-mail nadere gronden toe te zenden, waarbij tevens de mogelijkheid is gegeven om aan te geven of hij de gronden nog per telefonische hoorzitting wil aanvullen. Op deze e-mail heeft de gemachtigde van [appellante] bij e-mail van 27 juli 2022 gereageerd. In de e-mail heeft hij onder meer aangegeven dat hij een nadere hoorzitting wenst.

In een e-mail van 1 augustus 2022 heeft Van der Velden de gemachtigde van [appellante] gevraagd wanneer het uitkomt om een nieuwe hoorzitting in te plannen. Naar aanleiding van deze e-mail is afgesproken deze hoorzitting op diezelfde dag te houden.

Naar het oordeel van de Afdeling volgt uit die e-mailcorrespondentie dat op 1 augustus 2022 een nadere hoorzitting heeft plaatsgevonden. De juridisch adviseur heeft het gesprek dat op 1 augustus 2022 heeft plaatsgevonden in de correspondentie steeds aangeduid als hoorzitting. Daarnaast is in het besluit van 5 augustus 2022 opgenomen: "Op 1 augustus 2022 bent u nogmaals telefonisch gehoord door mevrouw L.A. van der Velden van Juridische diensten gemeente Rotterdam." Vervolgens is uiteengezet wat namens [appellante] bij die gelegenheid naar voren is gebracht. Hieruit volgt dat het college het gesprek dat op 1 augustus 2022 heeft plaatsgevonden in het besluit ook heeft gekwalificeerd als hoorzitting.

Daarom heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling ten onrechte op het standpunt gesteld dat het gesprek van 1 augustus 2022 slechts informatief van aard was en geen nadere hoorzitting betrof. Voor deze nadere hoorzitting heeft het college ten onrechte geen proceskostenvergoeding toegekend aan [appellante].

Het betoog slaagt.

6.       Het beroep is gegrond. Het besluit van 5 augustus 2022 dient te worden vernietigd, voor zover het college aan [appellante] een proceskostenvergoeding van € 1.082,00 heeft toegekend.

Voor de nadere hoorzitting die op 1 augustus 2022 heeft plaatsgevonden moet op grond van tabel A5, die is opgenomen in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, 0,5 punt worden toegekend.

De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het bedrag, dat door het college als proceskostenvergoeding aan [appellante] dient te worden betaald, vast te stellen op € 1.492,50, en te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 5 augustus 2022, voor zover dat is vernietigd.

7.       Het college moet de proceskosten van [appellante] vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep gegrond;

II.       vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 5 augustus 2022, kenmerk A.B.2022.4.05736/LvdV, voor zover daarin aan [appellante] een bedrag van € 1.082,00 als proceskostenvergoeding in bezwaar is toegekend;

III.      stelt het bedrag dat door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan [appellante] als proceskostenvergoeding in bezwaar moet worden toegekend vast op € 1.492,50;

IV.      bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 5 augustus 2022;

V.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.674,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 50,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.

w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Melenhorst

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2023

490-1030

BIJLAGE

Wettelijk kader

Besluit proceskosten bestuursrecht

Artikel 1, aanhef en onder a van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) luidt:

"Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:

a.       kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,

[…]."

Artikel 2, eerste lid, luidt:

"Het bedrag van de kosten wordt bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaar of administratief beroep als volgt vastgesteld:

a.       ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a: overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief;

[…]."

De eerste volzin van de bijlage bij het Bpb luidt:

"Het bedrag van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van het Bpb, wordt vastgesteld door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen overeenkomstig onderstaande lijst (A) en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt (B) en met toepasselijke wegingsfactoren (C)."