Uitspraak 202106341/1/R2


Volledige tekst

202106341/1/R2.
Datum uitspraak: 1 februari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Nuth, gemeente Beekdaelen,

appellant,

tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Limburg van 31 augustus 2021 in zaak nr. 20/3049 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Beekdaelen.

Procesverloop

Bij besluit van 21 mei 2020 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor de vernieuwing van het zadeldak en de realisatie van twee dakkapellen.

Bij besluit van 27 oktober 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.

Bij mondelinge uitspraak van 31 augustus 2021 heeft de rechtbank het door  [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.       [vergunninghouder] woont aan de [locatie 1] in Nuth. Op 7 februari 2020 heeft zij bij het college een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het vernieuwen van het zadeldak en het plaatsen van dakkapellen op de woning. Het college heeft bij besluit van 21 mei 2020 omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen van een bouwwerk zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). [appellant] woont op het naastgelegen perceel aan de [locatie 2]. Hij heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 mei 2020, onder meer omdat een van de dakkapellen tegen zijn pand is voorzien en hij mede daardoor vreest voor waardevermindering van zijn woning. Bij het besluit van 27 oktober 2020 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het door [appellant] tegen dat besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. [appellant] is het niet eens met die uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld.

Gronden van het hoger beroep

2.       [appellant] voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij onvoldoende is gehoord bij de totstandkoming van het besluit tot verlening van de vergunning. Hij voelt zich niet serieus genomen, omdat het college geen moeite heeft gedaan om partijen met elkaar in gesprek te laten gaan.

2.1.    Anders dan [appellant] betoogt, bestaat in het door hem aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij tijdens het besluitvormingstraject onvoldoende is gehoord. Het college heeft op grond van de Verordening ambtelijk horen gemeente Beekdaelen 2019 onderzocht of tot een minnelijke oplossing kon worden gekomen alvorens het bezwaar formeel in behandeling werd genomen. Daartoe heeft het college bij brief van 30 juli 2020 aan vergunninghouder en aan [appellant] verzocht om voor 25 augustus 2020 schriftelijk aan te geven of zij openstaan voor een informeel overleg en aangegeven dat, indien één of beide partijen hier niet voor openstaan, het formele bezwaartraject zal worden vervolgd. Vergunninghouder heeft als reactie hierop te kennen gegeven het formele traject te willen volgen, waarna het college is overgegaan tot de formele behandeling van het bezwaar. Nu vergunninghouder niet openstond voor een informeel overleg, was het college niet gehouden alsnog met partijen naar een minnelijke oplossing te zoeken. Dat [appellant], zoals hij stelt, mogelijk de brief van 30 juli 2020 niet heeft ontvangen en wel graag het gesprek met vergunninghouder was aangegaan, maakt niet dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld of [appellant] alsnog informeel had moeten horen. [appellant] heeft de hoorzitting in de bezwaarprocedure bijgewoond en daar zijn bezwaren tegen de verlening van de omgevingsvergunning naar voren kunnen brengen, zodat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat van een onzorgvuldige voorbereiding van het besluit op bezwaar geen sprake is.

Het betoog slaagt niet.

3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat bij de verlening van de vergunning onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen. De rechtbank heeft ten onrechte niet in aanmerking genomen dat zijn eigendomsrecht worden geschonden, nu een van de dakkapellen tegen zijn woning is voorzien.

3.1.    In deze zaak gaat het om een project voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan alleen worden geweigerd op grond van de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden. Een dergelijke weigeringsgrond doet zich in dit geval niet voor. Daarom heeft het college in dit geval bij zijn besluit om de omgevingsvergunning te verlenen geen ruimte voor een belangenafweging, waarbij de gestelde privaatrechtelijke belemmering eventueel een rol zou kunnen spelen. De rechtbank heeft het beroep op een evidente privaatrechtelijke belemmering terecht verworpen.

Het betoog slaagt niet.

4.       [appellant] betoogt dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt, omdat tijdens de schorsing van de zitting bij de rechtbank een voor hem onbekende persoon in de rechtszaal is blijven zitten die mogelijk de uitspraak heeft beïnvloed.

4.1.    Het college heeft in zijn schriftelijke uiteenzetting aangegeven dat de rechter ter zitting, mr. K.M.J.A. Smitsmans, een rechter in opleiding c.q. rechter-plaatsvervanger was en dat de onbekende persoon in de rechtszaal [persoon], senior rechter bij de rechtbank, was. De Afdeling heeft naar aanleiding van het betoog van [appellant] bij de rechtbank geïnformeerd naar de op de zitting van 31 augustus 2021 aanwezige personen. De rechtbank heeft de Afdeling telefonisch bericht dat [persoon] inderdaad als senior rechter in de zittingszaal aanwezig was. Gelet daarop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank niet onafhankelijk en onpartijdig is geweest in haar oordeelsvorming.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Engelen, griffier.

w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Engelen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2023