Uitspraak 202107989/1/A3


Volledige tekst

202107989/1/A3.
Datum uitspraak: 1 februari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 oktober 2021 in zaak nr. 20/6101 in het geding tussen:

[appellante]

en

het bestuur van de Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond (hierna: SUWR).

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2020 heeft de SUWR een aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring afgewezen.

Bij besluit van 12 oktober 2020 heeft de SUWR het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 oktober 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2023, waar de SUWR, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellante] heeft op medische gronden een urgentieverklaring aangevraagd bij de SUWR. Ze heeft depressieve klachten en spier- en botpijn. Ze woont samen met haar zoon in een kleine kamer.

Besluitvorming

2.       De SUWR heeft de aanvraag bij het besluit van 14 juli 2020 afgewezen, omdat [appellante] niet woont in een zelfstandige woning met een geldig contract op haar naam. Ze is onderhuurder op haar huidige adres en heeft daardoor geen huurovereenkomst met de woningcorporatie. Daarnaast zijn geen bijzonderheden geconstateerd die aanleiding geven om af te wijken van de regelgeving. Bij het besluit van 12 oktober 2020 heeft de SUWR het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaard, met dien verstande dat "zelfstandige woning" in het besluit van 14 juli 2020 moet worden gelezen als "zelfstandige woonruimte".

Hoger beroep

3.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de SUWR gehouden was om de urgentieaanvraag af te wijzen. Daarnaast heeft de rechtbank onterecht overwogen dat zij niet in een noodsituatie verkeert. De overgelegde stukken en de toelichting daarop laten volgens haar zien dat haar situatie wel als een noodsituatie moet worden aangemerkt. Ten slotte betoogt [appellante] dat de rechtbank bij de beoordeling van de hardheidsclausule ten onrechte geen rekening heeft gehouden met alle omstandigheden van het geval.

4.       [appellante] heeft een aanvraag voor een urgentieverklaring ingediend wegens medische redenen op grond van artikel 5.1 van Bijlage I van de Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2020 (hierna: de Verordening). De SUWR is op grond van artikel 2.3, derde lid, van Bijlage I van de Verordening gehouden om de aanvraag van een urgentieverklaring te weigeren indien geen van de in artikel 5.1 tot en met 5.8 van Bijlage I van de Verordening genoemde urgentiegronden zich voordoet. Een van de vereisten voor de toekenning van een urgentieverklaring op grond van artikel 5.1 van Bijlage I van de Verordening is het rechtmatig bewonen van zelfstandige woonruimte als bedoeld in artikel 1.1, aanhef en onder hh, van de Verordening. Nu [appellante] niet voldoet aan dit vereiste, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de SUWR gehouden was om de urgentieaanvraag af te wijzen.

5.       De SUWR kan op grond van artikel 2.5 van Bijlage I van de Verordening de hardheidsclausule toepassen indien sprake is van een schrijnende situatie en tevens bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene omstandigheden aanwezig zijn.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar situatie schrijnend is. De verklaring van de huisarts is hiervoor onvoldoende. Ook heeft [appellante] geen nieuwe stukken aangeleverd die een schrijnende situatie aannemelijk maken. Nu de situatie van [appellante] niet schrijnend is, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de SUWR redelijkerwijs heeft kunnen besluiten dat er onvoldoende reden was om de hardheidsclausule toe te passen.

De rechtbank heeft bij de beoordeling of sprake is van een schrijnende situatie alle omstandigheden in haar beoordeling meegenomen. Omdat de situatie van [appellante] niet schrijnend is, hoeft de vraag of bijzondere, onvoorziene omstandigheden aanwezig zijn die toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn, niet meer beantwoord te worden.

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld op 25 januari 2023 door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.

w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Herweijer
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2023

640-1031

Bijlage

Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2020

Artikel 1.1 Definities

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[…]

hh. zelfstandige woonruimte: woonruimte met een eigen, afsluitbare, toegang welke door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen zoals badkamer, toilet en keuken buiten de woonruimte.

[…]

Bijlage I

Artikel 2.5 Hardheidsclausule

1. Het bestuursorgaan dat belast is met het beslissen op aanvragen om een urgentieverklaring is, indien strikte toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:

a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,

b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch tot een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.

[…]

Artikel 5.1 Medische noodzaak

De in de titel van dit artikel bedoelde urgentiegrond doet zich voor als de aanvrager of een lid van zijn of haar huishouden:

a. thans rechtmatig zelfstandige woonruimte bewoont; en,

b. bekend is met medische problematiek, welke tot gevolg heeft dat de huidige zelfstandige woonruimte in ernstige mate duurzaam ongeschikt is voor bewoning door het huishouden van aanvrager.