Uitspraak 202102753/1/A2


Volledige tekst

202102753/1/A2.
Datum uitspraak: 1 februari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de Belastingdienst/Toeslagen,

wederpartij,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 maart 2021 in zaak nr. 20/1749 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 maart 2021 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 29 januari 2020 vernietigd, de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen om opnieuw op het bezwaar te beslissen en bepaald dat de dienst aan [wederpartij] een dwangsom verschuldigd is van € 1.442,00. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 5 juni 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [wederpartij] gegrond verklaard en de aanvraag alsnog ingewilligd.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en gronden ingediend tegen het besluit van 5 juni 2021.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 november 2022, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen. [wederpartij] heeft via een videoverbinding deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

1.       De Belastingdienst/Toeslagen heeft terecht aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de dienst aan [wederpartij] een dwangsom verschuldigd is van € 1.442,00 wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar. In artikel 12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) is immers bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen geen dwangsom verbeurt indien de toekenning van de tegemoetkoming leidt tot een na te betalen of terug te vorderen bedrag lager dan € 30,00. In dit geval heeft de dienst de aanvraag van [wederpartij] om toekenning van kindgebonden budget afgewezen en in bezwaar gehandhaafd. Het na te betalen of terug te vorderen bedrag is nihil en dus lager dan € 30,00. Gelet op artikel 12, tweede lid, aanhef en onder b, heeft de Belastingdienst/Toeslagen dan ook geen dwangsom verbeurd.

Het betoog slaagt.

2.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [wederpartij] een dwangsom verschuldigd is. Het beroep van [wederpartij] tegen het niet vaststellen van een dwangsom is ongegrond.

3.       Naar aanleiding van de aangevallen uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen opnieuw beslist op het bezwaar van [wederpartij]. Bij besluit van 5 juni 2021 heeft de dienst dat bezwaar gegrond verklaard en het kindgebonden budget over de jaren 2013 tot en met 2017 alsnog aan [wederpartij] toegekend. Ook heeft de dienst een dwangsom toegekend. Het besluit van 5 juni 2021 wordt, gelet op artikel 6:24, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.

4.       De Afdeling merkt naar aanleiding van wat onder 1. is overwogen en ten overvloede nog het volgende op. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij het besluit van 5 juni 2021 voor [wederpartij] een tegemoetkoming die hoger is dan € 30,00 vastgesteld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft daarom bij dat besluit terecht onder verwijzing naar artikel 12, tweede lid, van de Awir alsnog een dwangsom toegekend aan [wederpartij] wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar.

5.       [wederpartij] heeft aangevoerd dat de toegekende rentebedragen te laag zijn. Op de zitting heeft zij toegelicht dat de rente moet worden berekend vanaf het moment dat zij recht heeft op kindgebonden budget.

5.1.    Zoals de Belastingdienst/Toeslagen terecht heeft aangevoerd, wordt op grond van artikel 27, tweede lid, van de Awir de rente enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar en eindigt op de dag van de dagtekening van de beschikking tot toekenning onderscheidenlijk de beschikking tot herziening van de tegemoetkoming. Anders dan [wederpartij] heeft aangevoerd, wordt de rente dan ook niet berekend vanaf het moment waarop zij recht heeft op kindgebonden budget.

Het betoog faalt.

6.       Het beroep tegen het besluit van 5 juni 2021 is ongegrond.

7.       De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 maart 2021 in zaak nr. 20/1749, voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [wederpartij] een dwangsom verschuldigd is;

III.      verklaart het beroep van [wederpartij] tegen het niet vaststellen van een dwangsom ongegrond;

IV.     verklaart het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 5 juni 2021 ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Sanchit-Premchand, griffier.

w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Sanchit-Premchand
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2023

691

BIJLAGE - Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht

§4.1.3.2. Dwangsom bij niet tijdig beslissen

[…]

Artikel 4:17

1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op de laatstgenoemde termijn niet van toepassing.

2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.

3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.

[…]

Artikel 4:19

1. Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de beschikking op de aanvraag heeft mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.

[…]

Artikel 6:19

1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

[…]

Artikel 6:24

Deze afdeling is met uitzondering van artikel 6:12 van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep, incidenteel hoger beroep, beroep in cassatie of incidenteel beroep in cassatie kan worden ingesteld.

Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen

Artikel 12

[…]

2. Paragraaf 4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op beschikkingen van de Belastingdienst/Toeslagen met uitzondering van de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 14, alsmede beslissingen op bezwaarschriften tegen deze beschikkingen, met dien verstande dat:

a. een door de Belastingdienst/Toeslagen verbeurde dwangsom € 10 bedraagt voor elke week dat hij in gebreke is, doch ten hoogste € 100, tenzij de toekenning van de tegemoetkoming leidt tot een na te betalen of terug te vorderen bedrag kleiner dan € 100 in welk geval de verbeurde dwangsom ten hoogste € 30 bedraagt;

b. de Belastingdienst/Toeslagen geen dwangsom verbeurt indien de toekenning van de tegemoetkoming leidt tot een na te betalen of terug te vorderen bedrag kleiner dan € 30.

[…]

Artikel 14. Toekennen tegemoetkoming

1. Een tegemoetkoming wordt op aanvraag toegekend door de Belastingdienst/Toeslagen.

[…]

Artikel 15. Aanvraag tegemoetkoming

1. Een aanvraag om tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar kan tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Indien de belanghebbende of diens partner voor de in de eerste volzin genoemde datum is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomensbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de in die volzin bedoelde termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn. De tweede volzin is van overeenkomstige toepassing ingeval een medebewoner is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen en de aanvraag betrekking heeft op een tegemoetkoming op grond van een inkomensafhankelijke regeling waarin is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming. Indien meer dan een van de personen, bedoeld in de tweede en derde volzin, is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen, wordt voor de toepassing van die volzinnen uitgegaan van de aangifte waarvan de indieningstermijn het laatst verloopt.

[…]

Artikel 27. Rente bij beschikkingen na een half jaar na berekeningsjaar

1. Over uit te betalen bedragen wordt rente vergoed en over terug te vorderen bedragen wordt rente in rekening gebracht.

2. De rente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar en eindigt op de dag van de dagtekening van de beschikking tot toekenning onderscheidenlijk de beschikking tot herziening van de tegemoetkoming.

3. Het percentage van de rente is gelijk aan het percentage, bedoeld in artikel 30hb, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.