Uitspraak 202205989/2/R2 en 202205989/1/R2


Volledige tekst

202205989/2/R2 en 202205989/1/R2.
Datum uitspraak: 27 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:

IVN/Natuur- en Milieugroep Vught (hierna: de vereniging), gevestigd te Helvoirt, gemeente Vught,

verzoekster,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-­Brabant van 30 september 2022 in zaak nr. 22/1837 en 22/1838 in het geding tussen:

IVN/Natuur- en Milieugroep Vught

en

het college van burgemeester en wethouders van Vught.

Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2022 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit vellen van een houtopstand om 11 eikenbomen aan de Boslaan te Vught te kappen.

Bij het besluit van 7 februari 2022 heeft het college de bij het besluit van 4 februari 2022 verleende omgevingsvergunning gewijzigd.

Bij besluit van 5 juli 2022 heeft het college het daartegen door de vereniging  gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de besluiten van 4 februari 2022 en 7 februari 2022 onder aanvulling van een nadere motivering gehandhaafd.

Bij uitspraak van 30 september 2022 heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep van de vereniging gegrond verklaard, het besluit op bezwaar van 5 juli 2022 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vereniging hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De vereniging en het college hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 november 2022 ter zitting behandeld, waar de vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Geers, J.H.J.M. Gordijn, P. Nieuwerth en M. van Herwijnen, zijn verschenen.

Overwegingen

Kortsluiting

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Inleiding

2.       Het college heeft op 4 februari 2022 een omgevingsvergunning ten behoeve van het vellen van een houtopstand verleend om 11 eikenbomen aan de Boslaan te Vught te kappen. Deze bomen staan op het gedeelte van de Boslaan tussen de Boulevard en de spoorwegovergang. Bij besluit van 7 februari 2022 heeft het college deze omgevingsvergunning gewijzigd. In de vergunning is een herplantplicht opgenomen. Bij het besluit op bezwaar van 5 juli 2022 heeft het college het bezwaar van de vereniging gegrond geacht, maar hij heeft de kapvergunning onder aanvulling van de motivering in stand gelaten. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb het daartegen ingestelde beroep van de vereniging gegrond verklaard en het besluit op bezwaar van 5 juli 2022 vernietigd, maar heeft wel bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Tegen deze uitspraak heeft de vereniging hoger beroep ingesteld.

Aangevallen uitspraak

3.       De rechtbank heeft overwogen dat de bezwaarschriftencommissie het college heeft geadviseerd om nader te motiveren dat de eikenbomen niet kunnen worden behouden en sprake is van zwaarwegende redenen om deze bomen te kappen, zoals bedoeld in artikel 4:11, vierde lid, onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV). De rechtbank heeft verder overwogen dat weliswaar in het besluit van 5 juli 2022 het advies van de bezwaarschriftencommissie wordt opgevolgd en het bezwaar van de vereniging gegrond is verklaard, maar dat het college geen aanvullende afweging heeft gemaakt en dat het alleen maar volgen van het advies van de bezwaarschriftencommissie onvoldoende is. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank geoordeeld dat het besluit van 5 juli 2022 niet voldoende is gemotiveerd en dat het genoemde besluit daarom moet worden vernietigd.

De rechtbank heeft daarna bezien of de rechtsgevolgen van het besluit van 5 juli 2022 in stand kunnen blijven. De rechtbank heeft overwogen dat het college een omgevingsvergunning voor het kappen van waardevolle bomen alleen kan verlenen op grond van zogeheten zwaarwegende algemeen maatschappelijke belangen zoals bedoeld in artikel 4:11, vierde lid, onder b, van de APV. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de herinrichting van de Boslaan ter verbetering van de verkeersveiligheid als zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang heeft mogen aanmerken. De rechtbank is dan ook tot de slotsom gekomen dat het college de belangen bij het kappen van de 11 eikenbomen zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de belangen bij het behoud van deze eikenbomen. Ten slotte heeft de rechtbank over de herplantplicht overwogen dat het college genoegzaam heeft onderbouwd dat in dit geval kan worden volstaan met het herplanten van 8 jonge bomen.

Belangenafweging

4.       De vereniging betoogt dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak ten onrechte heeft aangenomen dat de verkeersveiligheid een zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang is zoals bedoeld in artikel 4:11, vierde lid, onder b, van de APV. Daartoe voert de vereniging aan dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat het kappen van de bomen noodzakelijk zou zijn met het oog op de verkeersveiligheid van fietsers en voetgangers en dat daarom voetenpaden van minimaal 1,5 m zouden moeten worden aangelegd. De vereniging wijst daarbij op het door haar aangedragen alternatief, waarbij het voet- en fietspad ook kunnen worden gescheiden van de rijbaan door de aanleg van een groenstrook met een haag of struweel. Volgens haar heeft de rechtbank eveneens miskend dat het alternatief voldoet aan de minimumeis uit de CROW-normen van 0,9 m trottoirbreedte bij plaatselijke vernauwingen. Zij stelt dat bovendien gemotiveerd kan worden afgeweken van deze CROW-normen en dat het behouden van de eikenbomen daarvoor een reden is. De vereniging stelt verder dat in deze omgeving ook weinig voetgangers voorkomen, waardoor niet hoeft te worden gevreesd voor verkeersonveilige situaties. De vereniging stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat de verkeersintensiteit zal toenemen, nu slechts sprake zal zijn van een tijdelijke verkeerstoename door de reconstructie van de N65.  Ten slotte stelt de vereniging dat onvoldoende rekening is gehouden met de uitgangspunten van de "Nota Groen" en de "Waardevolle Bomenlijst Vught" en dat daarvan alleen in bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken.

4.1.    Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) luidt:

"1. Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:

g. houtopstand te vellen of te doen vellen, geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning."

Artikel 4:11, eerste en vierde lid, van de APV luidt:

"Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

1. Het is verboden zonder vergunning houtopstanden te doen vellen of te laten vellen, indien de houtopstand:

a. is aangemerkt als waardevol of monumentaal op de Groene Kaart Vught;

b. een stamdiameter heeft van minimaal 30 cm, gemeten op 1.30m boven maaiveld in een ‘vlak of laan opgenomen in de waardevolle bomenlijst’ op de Groene Kaart Vught;

c. een stamdiameter heeft van minimaal 30 cm, gemeten op 1.30m boven maaiveld, in een ‘vlak opgenomen in de monumentale bomenlijst’ op de Groene Kaart Vught;

d. een stamdiameter heeft van minimaal 30 cm, gemeten op 1.30m boven maaiveld als gemeentelijk eigendom aangemerkt op de Groene Kaart.

4. De vergunning voor het vellen van een houtopstand kan worden verleend indien:

a. de belangen van verlening opwegen tegen de belangen van behoud van de houtopstand op basis van de beoordelingscriteria zoals opgenomen in de notitie waardevolle bomenlijst Gemeente Vught of;

b. een zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang, van niet-tijdelijke aard opweegt tegen duurzaam behoud van de houtopstand of;

c. naar boomdeskundige maatstaven instandhouding niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of schade."

4.2.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen en tussen partijen ook niet in geschil is, de 11 eikenbomen op de "Groene Kaart Vught" zijn aangewezen als "waardevol" en dat het op grond van artikel 4:11, eerste lid, aanhef onder a, van de APV verboden is om deze bomen zonder vergunning te vellen. Op grond van artikel 4:11, vierde lid, aanhef en onder b, van de APV kan een vergunning voor het vellen van een houtopstand worden verleend, indien een zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang van niet-tijdelijke aard in het betreffende geval opweegt tegen het duurzaam behoud van de houtopstand.

4.3.    De voorzieningenrechter is met de rechtbank van oordeel dat het college het belang dat is gemoeid bij de herinrichting van de Boslaan als een zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang heeft kunnen aanmerken dat opweegt tegen het belang bij duurzaam behoud van de houtopstand, zoals  bedoeld in artikel 4:11, vierde lid, aanhef en onder b, van de APV. Daartoe is van belang dat, zoals het college heeft uiteengezet, de Boslaan een belangrijke gebiedsontsluitingsweg met een hoge verkeersintensiteit is en de (voorziene) herinrichting van de Boslaan ook los van de reconstructie van de N65 vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid noodzakelijk wordt geacht. Daarbij is van belang dat het college afdoende heeft onderbouwd dat ter verbetering van de toegankelijkheid voor de fietsers en voetgangers alsook de verkeersveiligheid van alle weggebruikers overeenkomstig de richtlijn "Duurzaam Veilig" van de CROW de weg en de voet- en fietspaden moeten worden gescheiden. Daarbij heeft het college genoegzaam onderbouwd dat verschillende ontwerpen zijn opgesteld, maar dat het onmogelijk is gebleken om een toegankelijke en tevens verkeersveilige situatie te realiseren met behoud van deze bestaande bomen. Daarnaast is de voorzieningenrechter met de rechtbank van oordeel dat het college bij de belangenafweging ook heeft kunnen laten meewegen dat deze eikenbomen niet individueel, maar als onderdeel van structuurbepalend groen worden beschermd en dat de waarde van de groenstructuur aan de Boslaan vooral is gelegen in het verschaffen van een verkeerskundige structuur en de waarde van deze eikenbomen afzonderlijk bezien beperkt is.

Voor zover de vereniging een alternatief heeft aangedragen waarbij de eikenbomen zouden kunnen worden behouden, overweegt de voorzieningenrechter dat niet aannemelijk is geworden dat door het alternatief een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren zou kunnen worden verkregen. Daartoe is van belang dat uit de door het college toegepaste richtlijn "Duurzaam Veilig" van CROW volgt dat voor voetpaden in verblijfsgebied een minimumbreedte van 1,5 m wordt geadviseerd en een minimum breedte van 0,9 m alleen kan worden gehanteerd bij plaatselijke vernauwingen en niet bij het hele trottoir. Verder is daartoe van belang dat het college genoegzaam heeft onderbouwd dat de bestaande eikenbomen in de boomspiegels zoals die zijn opgenomen in het alternatief niet levensvatbaar zijn en niet in één rechte rij zijn gelegen.

Verder overweegt de voorzieningenrechter dat daargelaten de vraag of de "Nota Groen" en de "Waardevolle Bomenlijst Vught" beleidsregels in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb zijn, deze stukken zijn vastgesteld door de raad en niet door het college. Het college heeft aangegeven dat deze stukken wel als richtinggevend kader dienen. De voorzieningenrechter is met de rechtbank van oordeel dat het college hiermee rekening moet houden en hiervan alleen gemotiveerd kan afwijken. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is het kappen van deze eikenbomen weliswaar niet in lijn met het uitgangspunt van de "Nota Groen" dat het structuurbepalende groen zoveel mogelijk zal moeten worden behouden, maar heeft het college genoegzaam onderbouwd dat de bescherming vooral is ingegeven door verkeerskundige redenen en dat daarvoor een nieuwe bomenrij zal terugkomen. Alhoewel de "Waardevolle Bomenlijst Vught" op deze bomen niet van toepassing is, heeft de rechtbank in aanmerking kunnen nemen dat het college op grond van de criteria uit de "Waardevolle Bomenlijst Vught" heeft kunnen bepalen dat de individuele waarde van de bomen beperkt is. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college voldoende rekening heeft gehouden met de "Nota Groen" en de "Waardevolle Bomenlijst Vught".

Samengevat weergegeven is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college de belangen die zijn gediend bij het kappen van deze eikenbomen voor de herinrichting van de Boslaan zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de belangen die zijn gediend bij het behoud van de bestaande eikenbomen. De voorzieningenrechter is aldus van oordeel dat het college de voorliggende omgevingsvergunning voor het vellen van deze houtopstand op grond van artikel 4:11, vierde lid, aanhef onder b, van de APV heeft kunnen verlenen.

Het betoog slaagt niet.

Herplant

5.       De vereniging betoogt dat de rechtbank ook heeft miskend dat het college ten onrechte heeft afgeweken van de herplantplicht. Daartoe voert zij aan dat de betrokken eikenbomen gelijkwaardig moeten worden vervangen.

5.1.    De voorschriften, voor zover relevant, bij de omgevingsvergunning luiden als volgt:

"Aan deze vergunning zijn de volgende voorschriften verbonden:

- Er dienen 8 bomen op de aangewezen compensatielocatie volgens de bijbehorende kaptekening (ontvangen 31-1-2022) te worden geplant. Soort en omvang dienen op voorhand afgestemd te worden met het cluster Inrichting Openbare Ruimte."

5.2.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat in de voorschriften bij de omgevingsvergunning is vastgelegd dat minstens acht bomen op de aangeduide compensatielocatie moeten worden aangeplant. Het college heeft toegelicht dat in de "Nota Groen" staat dat bomen gelijkwaardig moeten worden vervangen en de bomen op een geschikte locatie dienen te worden geplant, zodat de bomen aldaar kunnen uitgroeien. Het college heeft uiteengezet dat de voorliggende omgevingsvergunning deel uitmaakt van een groter project. Het college heeft onderbouwd dat het totale project ziet op het kappen van 24 bomen en het herplanten van 27 bomen, waardoor per saldo drie bomen worden toegevoegd aan het waardevolle boomvlak. Het college heeft voorts uiteengezet dat door deze herplant de verkeerskundige structuur zal worden versterkt en de nog aan te planten bomen op deze locatie tot volle wasdom kunnen komen. De voorzieningenrechter is met de rechtbank van oordeel dat het college aldus voldoende heeft onderbouwd dat kan worden volstaan met het herplanten van acht jongere bomen. Daarbij heeft de rechtbank van belang kunnen achten dat het weliswaar enige tijd zal duren totdat de jonge bomen uitgroeien, maar het herplanten van dertig tot veertig jaar oude eikenbomen feitelijk niet mogelijk is en hiervoor een nieuwe structuur zal terugkomen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie en proceskosten

6.       Het hoger beroep van de vereniging is ongegrond. De uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.

7.       Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen;

II.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. K. van Baaren, griffier.

w.g. Helder
voorzieningenrechter

w.g. Van Baaren
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2023

914