Uitspraak 202201572/1/R4


Volledige tekst

202201572/1/R4.
Datum uitspraak: 25 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Milieustraat Meppel B.V., gevestigd te Meppel,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Nederland van 28 januari 2022 in zaak nr. 21/396 in het geding tussen:

Milieustraat Meppel

en

het college van burgemeester en wethouders van Meppel.

Procesverloop

Het college heeft bij e-mail van 16 december 2019 bevestigend gereageerd op de melding van [partij] over het gebruik van de op 13 april 2007 op grond van de Wet milieubeheer verleende vergunning voor een inrichting op het perceel [locatie] in Meppel (hierna: het perceel).

Bij besluit van 16 december 2020 heeft het college het door Milieustraat Meppel daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij besluit van 3 september 2021 heeft het college het besluit van 16 december 2020 herzien en het bezwaar van Milieustraat Meppel ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 januari 2022 heeft de rechtbank het beroep van Milieustraat Meppel tegen het besluit van 16 december 2020

niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat geen beroep van rechtswege tegen het besluit van 3 september 2021 is ontstaan, omdat Milieustraat Meppel daarbij geen belang heeft. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Milieustraat Meppel hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Milieustraat Meppel en het college hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2022, waar Milieustraat Meppel, vertegenwoordigd door [gemachtigde], is verschenen. Het college, vertegenwoordigd door G. Siebel, heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

1.       Op 13 april 2007 is aan NV ROVA Holding een revisievergunning als bedoeld in de Wet milieubeheer verleend voor het op- en overslaan van afvalstoffen op het perceel. Die vergunning is op 1 oktober 2010 gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de activiteit "milieu", als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).

Milieustraat Meppel is een afvalverwerkingsbedrijf en is vanaf 2016 op het perceel gevestigd en heeft daar een inrichting gedreven. Medio 2019 heeft [partij] aan het college melding gedaan dat zij gebruikmaakt van de vergunning. Het college heeft op 16 december 2019 gereageerd op die melding. Milieustraat Meppel is het niet eens met die reactie en heeft daartegen bezwaar gemaakt bij het college. Het college heeft in het besluit van 16 december 2020 geoordeeld dat geen bezwaar kon worden gemaakt, omdat de reactie op de melding geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). In het besluit van 3 september 2021 heeft het college het besluit van 16 december 2020 herzien en het bezwaar inhoudelijk beoordeeld en ongegrond verklaard.

2.       De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 16 december 2020 niet-ontvankelijk verklaard omdat geen belang meer bestond bij een uitspraak op dat beroep. Dat besluit was immers herzien. De rechtbank heeft daarnaast in de uitspraak geoordeeld dat geen beroep van rechtswege tegen het besluit van 3 september 2021 is ontstaan, omdat Milieustraat Meppel ten tijde van de uitspraak daar geen belang bij had. De rechtbank overweegt daarbij dat aannemelijk is dat Milieustraat Meppel geen gebruiksrecht meer heeft en geen activiteiten op het perceel mag uitvoeren. Verder heeft Milieustraat Meppel ter zitting verklaard dat zij inmiddels failliet is, aldus de rechtbank.

3.       Milieustraat Meppel kan zich niet vinden in het oordeel van de rechtbank dat geen beroep van rechtswege is ontstaan tegen het besluit van 3 september 2021. Zij voert aan dat zij in 2019 gebruiker was van de inrichting. Dat de huurovereenkomst van het perceel op enig moment is beëindigd, doet daar niet aan af. Doordat de vergunning niet meer op haar naam staat worden haar belangen geschaad. Verder stelt Milieustraat Meppel dat de overweging van de rechtbank dat zij failliet is, onjuist is.

3.1.    Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb luidt:

"Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."

3.2.    Gelet op wat Milieustraat Meppel heeft aangevoerd, kan niet worden geoordeeld dat zij geen of onvoldoende belang heeft bij de beoordeling van het besluit van 3 september 2021. De rechtbank heeft dus ten onrechte geen beroep van rechtswege tegen dat besluit aangenomen. De Afdeling zal het beroep tegen dat besluit hierna beoordelen.

4.       In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder een besluit wordt verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

In artikel 2.25, eerste en tweede lid, van de Wabo is voorzien in een regeling voor de overgang van een omgevingsvergunning op een andere natuurlijke of rechtspersoon. Daarin staat dat een omgevingsvergunning geldt voor eenieder die het project uitvoert. De aanvrager of vergunninghouder dient de overgang van de vergunning te melden aan het bevoegd gezag. Deze melding is voor de overgang van de vergunning niet constitutief (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 31 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:667).

Een omgevingsvergunning gaat dus van rechtswege over op degene die het project uitvoert. Anders dan waar het college in het besluit van 3 september 2021 van is uitgegaan, betekent dit dat de reactie op een melding over de overgang van de vergunning, in dit geval de reactie van het college van 16 december 2019, niet op rechtsgevolg is gericht en daarom geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb, waartegen bezwaar en beroep kan worden ingesteld. Het college heeft dus het bezwaar van Milieustraat Meppel in het besluit van 3 september 2021 ten onrechte inhoudelijk beoordeeld.

5.       Omdat de reactie van 16 december 2019 geen besluit is, heeft het college in het besluit van 16 december 2020 terecht geoordeeld dat daartegen geen bezwaar kon worden gemaakt en dat bezwaar dus terecht niet-ontvankelijk verklaard.

6.       De conclusie is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 16 december 2020 alsnog ongegrond verklaren en het beroep tegen het besluit van 3 september 2021 gegrond verklaren en dat besluit wegens strijd met de Awb vernietigen.

7.       Niet is gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord­-Nederland van 28 januari 2022 in zaak nr. 21/396;

III.      verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Meppel van 16 december 2020, kenmerk 1451345/1456035, ongegrond;

IV.      verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Meppel van 3 september 2021, kenmerk 1527939/1527951, gegrond;

V.       vernietigt dat besluit;

VI.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Meppel aan Milieustraat Meppel B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 548,00 voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.

w.g. Ten Veen
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van der Maesen de Sombreff
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2023

190-971