Uitspraak 202206514/2/R4


Volledige tekst

202206514/2/R4.
Datum uitspraak: 19 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna samen en in enkelvoud: [verzoeker]), beiden wonend te Bilthoven, gemeente De Bilt,

verzoekers,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 oktober 2022 in zaak nr. 22/3020 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college van burgemeester en wethouders van De Bilt.

Procesverloop

Bij besluit van 18 november 2021 heeft het college [verzoeker] gelast de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, artikel 2.3, aanhef en onder b, en artikel 2.3a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht te beëindigen en beëindigd te houden. Als hij dat niet doet, verbeurt hij een dwangsom.

Bij besluit van 15 juni 2022 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 oktober 2022 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 januari 2023, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. S. Haak, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door S. de Graaf zijn verschenen. Ook zijn ter zitting [partij A] en [partij B] als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       [verzoeker] is eigenaar van het perceel aan de [locatie] in Bilthoven. Op 21 oktober 2020 is aan hem een omgevingsvergunning verleend om in afwijking van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bilthoven Zuid 2009" de gesloopte garage op zijn perceel te herbouwen.

3.       Op 13 juli 2021 heeft een toezichthouder van de gemeente een controle verricht. Bij die controle is vastgesteld dat er in de garage een keuken met fornuis en oven, een badkamer met douche en toilet, een wasruimte, een zitkamer met bank en tv, en een tweepersoonsbed aanwezig waren.

4.       Op 21 juli 2021 hebben de buren een verzoek om handhaving gedaan. De garage zou worden bewoond.

5.       Het college heeft aan [verzoeker] een last onder dwangsom opgelegd. Het college stelt dat de garage met woonkenmerken niet in overeenstemming met de omgevingsvergunning is en het gebruik daarvan als woning ook in strijd is met het bestemmingsplan. Om aan de last te voldoen moeten de woonkenmerken uit de garage worden verwijderd.

6.       De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de garage, vanwege de woonkenmerken, onder meer niet in overeenstemming is met de omgevingsvergunning. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van een overtreding waartegen het college handhavend heeft kunnen optreden.

Spoedeisend belang

7.       Het college heeft de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom verlengd tot twee weken na de uitspraak op dit verzoek om een voorlopige voorziening. Als de door [verzoeker] gevraagde voorziening niet wordt getroffen en hij niet binnen die termijn aan de last voldoet, verbeurt hij een dwangsom. Dit maakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening.

Voorlopig rechtmatigheidsoordeel

8.       De voorzieningenrechter zal hierna bekijken of aanleiding bestaat voor de verwachting dat de Afdeling in hoger beroep zal oordelen dat de aangevallen uitspraak in stand zal blijven. Dit betekent dat de voorzieningenrechter een voorlopige beoordeling zal verrichten van de hoger-beroepsgronden die zijn aangevoerd. De voorlopige voorzieningenprocedure leent zich echter niet voor een integrale beoordeling van alle hoger-beroepsgronden. Daarom beperkt de voorzieningenrechter zich hieronder tot een voorlopige beoordeling van de hoger-beroepsgronden die [verzoeker] centraal heeft gesteld.

Overtreding?

9.       [verzoeker] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van een overtreding. Hij voert daarover aan dat een bijgebouw met keuken en badkamer is vergund. Ter ondersteuning wijst hij erop dat op de constructietekeningen is te zien dat er een keukenblok op de tekening staat en dat ook leidingen zijn ingetekend voor een douche en toilet. Ook wijst hij op een door hem op 8 oktober 2020 aan het college gestuurde mail, waarin onder meer staat dat het bouwwerk onlosmakelijk functioneel verbonden is met het hoofdgebouw. Uit dit geheel volgt duidelijk dat een bijgebouw met keuken en badkamer is aangevraagd, aldus [verzoeker].

9.1.    Uit de tijdens de zitting besproken stukken, namelijk de aanvraag, de constructietekeningen en de mail van 8 oktober 2020, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden opgemaakt dat [verzoeker] een badkamer met douche, toilet en wasbak of een volledige keuken heeft aangevraagd. Wat [verzoeker] bepleit is een "zoekplaatje" waaruit het college zou hebben moeten afleiden dat al die voorzieningen die hij nu claimt aangevraagd waren. Dat gaat te ver.

Op de constructietekeningen zijn alleen een aantal ingetekende leidingen en een opstelplaats voor een wasmachine en droger te zien daar waar de afkortingen "WM/WD" zijn geplaatst. De term "wasruimte" samen met de door [verzoeker] in de mail gegeven toelichting wijzen er juist op dat de wasruimte is bedoeld voor het plaatsen van een wasmachine en een wasdroger (WM en WD). In de mail staat immers: "Een deel van de garage is ook altijd in gebruik geweest als wasruimte en dat zullen wij in de nieuwe beoogde situatie ook zo laten. Temeer ook omdat wij geen goede alternatieve opties hebben in de woning; de droger staat momenteel bij een van onze kinderen in de slaapkamer en wij hebben een extra toilet in de badkamer ervoor moeten laten weghalen om daar de wasmachine tijdelijk te kunnen plaatsen." Dat in deze mail ook staat dat de garage altijd al onlosmakelijk functioneel verbonden is met het hoofdgebouw en dit zo zal blijven, is te vaag om de conclusie te trekken dat een badkamer is aangevraagd.

Daarom is de voorzieningenrechter van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat uitsluitend een bijgebouw met keukenblok en een ruimte voor een wasmachine en wasdroger is vergund.

De voorzieningenrechter verwacht gelet daarop niet dat deze grond in hoger beroep zal slagen.

Gelijkheidsbeginsel

10.     De voorzieningenrechter verwacht ook niet dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel in hoger beroep zal slagen. Zoals al eerder is overwogen, is het aan degene die een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel om dat beroep te onderbouwen met concrete gevallen die volgens hem op relevante punten vergelijkbaar zijn met zijn situatie. De voorzieningenrechter verwijst bij wijze van voorbeeld op de uitspraak van de Afdeling van 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:503. Met een enkele niet geconcretiseerde verwijzing naar een veelvoud aan adressen met foto’s heeft [verzoeker] dat niet gedaan. Naar verwachting slaagt deze grond dus ook niet.

Conclusie

11.     Gelet op het voorgaande wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

12.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Verburg
voorzieningenrechter

w.g. Van Loo
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2023

418-947