Uitspraak 202207274/2/R4


Volledige tekst

202207274/2/R4.
Datum uitspraak: 18 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

Waddinxveense Groenrecycling Wagro B.V., gevestigd te Waddinxveen,

verzoekster,

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 november 2022 heeft het college opnieuw besloten op het bezwaar van Wagro tegen het besluit van 20 juli 2020.

Tegen dit besluit heeft Wagro beroep ingesteld.

Wagro heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 januari 2023, waar Wagro, vertegenwoordigd door mr. E.J.H. Plambeck, advocaat te Bodegraven, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. L. Hoeben, advocaat te Rotterdam, en C. Demmendal, J. Westerink, S. Janse en S. van Oosten, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Wat voorafging aan het bestreden besluit

2.       Wagro exploiteert aan de Tweede Bloksweg 54B in Waddinxveen een groenrecyclingsbedrijf met grondbank- en bouwstofactiviteiten. In de inrichting wordt onder meer groenafval gecomposteerd. Het college vermoedt dat Wagro in haar composteringsproces te veel stankgevoelig groenafval gebruikt, zoals afval afkomstig uit kassen. Het college stelt dat niet te kunnen controleren, omdat Wagro bij haar meldingen aan het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (hierna: LMA) de gebruikelijke benaming "groenafval" hanteert voor alle groenafval en niet altijd de juiste code meldt. Dat gaat om een zogeheten euralcode. Volgens het college handelt Wagro daarom in strijd met artikel 3, tweede lid, van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen (hierna: het Besluit melden).

In het besluit van 20 juli 2020 heeft het college een aantal lasten onder dwangsom aan Wagro opgelegd, waaronder de last om bij de acceptatie van afvalstoffen de juiste euralcodes te gebruiken. In het eerste besluit op bezwaar, namelijk het besluit van 18 maart 2021, heeft het college die last inhoudelijk in stand gelaten.

In de uitspraak van 24 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2466, heeft de Afdeling (voor zover hier van belang) overwogen dat Wagro ter zitting heeft erkend dat zij in het verleden onjuiste euralcodes heeft gemeld aan het LMA. Zij kan daarom worden aangemerkt als overtreder van artikel 3, tweede lid, van het Besluit melden. De last in het besluit van 18 maart 2021 strekt echter verder dan het college beoogt. De Afdeling heeft het besluit van 18 maart 2021 op dat punt vernietigd en het besluit van 20 juli 2020 op dat punt geschorst tot zes weken na bekendmaking van het nieuwe besluit op bezwaar.

Het bestreden besluit en het verzoek

3.       Het besluit van 25 november 2022 (hierna: het bestreden besluit) is genomen naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling. Voor zover hier van belang heeft het college een nieuwe last onder dwangsom opgelegd. In het bestreden besluit staat dat de last ertoe strekt dat Wagro niet opnieuw artikel 3, tweede lid, van het Besluit melden overtreedt. Dat kan zij doen door, na ontvangst van het afval met de informatie die zij heeft of redelijkerwijs kan hebben, te controleren of het aangeboden afval en de daarbij vermelde euralcode met elkaar overeenkomen.

Als geconstateerd wordt dat Wagro hieraan niet voldoet, verbeurt zij een dwangsom van € 250,00 per geconstateerde overtreding, tot een maximum van € 5.000,00.

4.       Wagro heeft de voorzieningenrechter verzocht om het bestreden besluit te schorsen. Volgens Wagro heeft de last ingrijpende gevolgen voor haar bedrijfsvoering en klanten, terwijl zij niet de overtreder is van artikel 3, tweede lid, van het Besluit melden. Verder zijn de last en de genoemde herstelmaatregel volgens Wagro onduidelijk.

Spoedeisend belang

5.       Anders dan het college stelt, heeft Wagro een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Als het bestreden besluit niet wordt geschorst, zal zij namelijk uitvoering moeten geven aan de last, of dwangsommen verbeuren.

Inhoudelijke beoordeling

6.       Het betoog van Wagro komt erop neer dat niet zij maar de ontdoener van het afval verantwoordelijk is voor het bepalen van de juiste euralcode van het afval dat naar haar inrichting wordt gebracht. Volgens Wagro mag zij uitgaan van de door de ontdoener opgegeven euralcode en de opgegeven euralcode melden aan het LMA. Verder voert Wagro aan dat in de uitspraak van 24 augustus 2022 ten onrechte is vermeld dat Wagro erkent dat zij in het verleden onjuiste euralcodes heeft gemeld. Wagro heeft de Afdeling daarom verzocht om die uitspraak te herzien. Wagro heeft in dat verband toegelicht dat zij de euralcode meldt die de ontdoener aan de afvalstroom heeft toegekend, en dat zij onderkent dat ontdoeners niet altijd de juiste euralcode aan een afvalstroom toekennen.

6.1.    Artikel 3, tweede lid, van het Besluit melden luidt: "Degene die een melding als bedoeld in artikel 10.40, eerste lid, van de wet doet, meldt daarbij tevens de van toepassing zijnde code van de afvalstoffenlijst en het voor de ontvangst van de afvalstoffen verstrekte afvalstroomnummer."

6.2.    Vast staat dat Wagro degene is die de melding doet als bedoeld in artikel 10.40 van de Wet milieubeheer. Uit artikel 3, tweede lid, van het Besluit melden volgt dat Wagro de van toepassing zijnde euralcode moet melden aan het LMA. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter betekent dit dat zij de code moet melden die daadwerkelijk van toepassing is. Als Wagro een euralcode meldt die niet van toepassing is, overtreedt zij dus artikel 3, tweede lid, van het Besluit melden. Dat ontdoeners soms een onjuiste euralcode aan een afvalstroom toekennen, doet er niet aan af dat Wagro verantwoordelijk is om de van toepassing zijnde code te melden. Aangezien Wagro onderkent dat ontdoeners in het verleden onjuiste euralcodes aan het aangeboden afval hebben toegekend, en Wagro de door de ontdoeners toegekende codes meldt aan het LMA, heeft zij artikel 3, tweede lid, van het Besluit melden overtreden en is het college bevoegd om handhavend op te treden. Gelet hierop hoeft dat wat Wagro aanvoert over de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2022 geen verdere bespreking.

6.3.    De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de last en herstelmaatregel onduidelijk zijn. Op het punt dat Wagro betoogt dat zij kan voorkomen dat een dwangsom verbeurt door alleen maar te controleren, terwijl met het controleren van het afval op zichzelf nog niet is voldaan aan artikel 3, tweede lid, van het Besluit melden, omdat de euralcode dan nog niet is gemeld, gaat de voorzieningenrechter daar niet in mee. Het bestreden besluit moet zo worden begrepen dat Wagro, na de controle, de van toepassing zijnde euralcode ook daadwerkelijk meldt.

Ter zitting heeft het college toegelicht dat van Wagro wordt verwacht dat zij op hoofdlijnen controleert of het aangeboden afval overeenkomt met de door de ontdoener opgegeven euralcode. Dat kan met een visuele inspectie en door na te gaan of er een in het oog springende discrepantie is tussen de gegevens op het formulier en de opgegeven euralcode. Het gaat bijvoorbeeld om de situatie dat het afval volgens de ontdoener afkomstig is uit een stedelijke omgeving, maar een euralcode is vermeld die slaat op landbouwafval, aldus het college. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat deze maatregel niet goed uitvoerbaar is.

7.       De conclusie is dat de voorzieningenrechter niet verwacht dat de last in de bodemprocedure geen stand zal houden. Verder heeft de last niet zo’n ingrijpend karakter dat om die reden het treffen van een voorlopige voorziening aangewezen is. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier.

w.g. Verburg
voorzieningenrechter

w.g. Veldwijk
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2023

912