Uitspraak 202201500/1/A2


Volledige tekst

202201500/1/A2.
Datum uitspraak: 18 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Rotterdam,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 maart 2022 in zaak nr. 20/8078 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: het schadefonds)

Procesverloop

Bij besluit van 31 augustus 2020 heeft het schadefonds aan [appellant] een uitkering van € 2.500,00 toegekend op basis van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: Wsg).

Bij besluit van 1 december 2020 heeft het schadefonds het door [appellant] daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 maart 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.

Overwegingen

1.       Het schadefonds heeft aan [appellant] een uitkering van € 2.500,00 toegekend, omdat [appellant] op straat is mishandeld, waarbij hij rechtstreeks is bedreigd met een mes. Het fonds heeft het letsel ingedeeld in categorie 2 van de door hem gehanteerde Letsellijst. De rechtbank heeft geoordeeld dat het schadefonds dit in redelijkheid mocht doen.

2.       [appellant] is in bezwaar niet gehoord door het schadefonds. De rechtbank heeft geoordeeld dat het fonds uit de gang van zaken heeft mogen afleiden dat [appellant] van een hoorzitting geen gebruik meer wilde maken. Hiertoe overweegt de rechtbank dat het fonds op de dag van de telefonisch te houden hoorzitting tweemaal zonder gehoor te krijgen heeft gebeld met een telefoonnummer dat toebehoorde aan de dochter van de gemachtigde. Dit nummer was een van de telefoonnummers die de gemachtigde aan het schadefonds had doorgegeven, zo overweegt de rechtbank. Na de geplande hoorzitting heeft de gemachtigde schriftelijk contact gehad met het schadefonds en nadere stukken ingediend. Uit het feit dat niet is aangegeven dat [appellant] nog gehoord wilde worden, mocht het schadefonds volgens de rechtbank afleiden dat [appellant] geen gebruik meer wilde maken van de hoorzitting.

3.       In hoger beroep bestrijdt [appellant] dat het schadefonds erop mocht vertrouwen dat hij het wel best vond dat de hoorzitting niet was doorgegaan. [appellant] wilde wél zijn verhaal doen. Hij heeft het gevoel dat er niet naar hem wordt geluisterd.

4.       De Afdeling constateert dat de gemachtigde van [appellant] boven het bezwaarschrift één telefoonnummer heeft vermeld. Op de zogenoemde "antwoordkaart" die de gemachtigde heeft ingezonden om aan te geven dat [appellant] in bezwaar gehoord wilde worden, is ditzelfde telefoonnummer vermeld. Blijkens een door het schadefonds opgestelde gespreksnotitie is op 19 oktober 2020 om 13.00 en om 13.05 gebeld om [appellant] te horen, waarbij geen gehoor werd gekregen. Deze gespreksnotitie vermeldt als telefoonnummer van de gemachtigde een ander nummer dan was vermeld bovenaan het bezwaarschrift en op de antwoordkaart. Het fonds stelde in verweer bij de rechtbank dat het nummer dat is gebeld het door de gemachtigde van [appellant] opgegeven en tevens bevestigde nummer was. Aan de hand van de gedingstukken is niet vast te stellen hoe het schadefonds in deze zaak aan dit nummer is gekomen. De beschikbare stukken bieden in ieder geval geen steun voor de stelling dat het nummer was doorgegeven als nummer waarheen kon worden gebeld voor de hoorzitting.

Het voorgaande leidt evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft namelijk terecht geconcludeerd dat het schadefonds mocht denken dat [appellant] afzag van het alsnog houden van de hoorzitting. Hierbij is van belang dat de gemachtigde van [appellant], daags nadat hem was uitgelegd dat tevergeefs was gebeld en dat er daarom van was uitgegaan dat [appellant] niet meer gehoord wilde worden, nadere stukken heeft ingediend bij het schadefonds om de gevolgen van het misdrijf toe te lichten. Nu hierbij niet alsnog gevraagd is om het standpunt mondeling toe te mogen lichten, heeft verweerder mogen aannemen dat deze schriftelijke reactie werd ingezonden ter compensatie van het mislukte telefonische contact.

5.       In hoger beroep voert [appellant] verder aan dat bij het geweldsmisdrijf sprake was van een regelrechte doodsbedreiging die hem zijn leven bijblijft. Om dit te erkennen, vindt [appellant] dat categorie 3 dient te worden toegepast.

Deze hoger beroepsgrond slaagt niet. De Afdeling overweegt dat in de overwegingen 5 en 6 van de aangevallen uitspraak gemotiveerd is aangegeven waarom de rechtbank de toegepaste beleidsregels niet onredelijk vindt en waarom het schadefonds letstelcategorie 2 van toepassing heeft mogen achten. Wat [appellant] aanvoert, gaat niet in op deze overwegingen van de rechtbank. De Afdeling begrijpt dat [appellant] erkenning zoekt voor hem aangedaan onrecht. Die erkenning is evenwel te vinden in het feit dat aan [appellant] een uitkering is toegekend en is niet zonder meer afhankelijk van de hoogte hiervan.

6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.       Het schadefonds hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.

w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Soest-Ahlers
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2023