Uitspraak 202105034/1/A2


Volledige tekst

202105034/1/A2.
Datum uitspraak: 18 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 juni 2021 in zaak nr. 20/5225 in het geding tussen:

[appellant]

en

de directie van de Rijksdienst voor het wegverkeer (lees: de Dienst Wegverkeer, hierna: RDW).

Procesverloop

Bij besluit van 2 december 2014 heeft de RDW [appellant] een verbod opgelegd om met het voertuig met kenteken [..-..-..] op de weg te rijden.

Bij besluit van 30 juni 2020 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard voor zover het zich richt tegen een technische beoordeling, en voor het overige ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 juni 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 30 juni 2020 vernietigd, het bezwaar tegen het besluit van 2 december 2014 niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De RDW heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 25 oktober 2022, waar [appellant] en de RDW, vertegenwoordigd door mr. D. Schokker, zijn verschenen.

Overwegingen

Wettelijk kader en toetsingskader

1.       De belangrijkste wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

2.       [appellant] heeft op 30 november 2014 met zijn auto met het kenteken [..-..-..] een aanrijding gehad. Door een van de politieambtenaren die ter plaatse was, is een melding bij de RDW gedaan dat zijn voertuig een schadevoertuig betreft. In de melding is opgenomen dat [appellant] een verbod tot het rijden op de weg is aangezegd.

3.       De RDW heeft [appellant] bij het besluit van 2 december 2014 met ingang van die dag een verbod tot het rijden op de weg met het voertuig met het kenteken [..-..-..] opgelegd. [appellant] stelt zich in zijn bezwaarschrift op het standpunt dat dit rijverbod hem pas bij het maken van een afspraak voor een Algemene Periodieke Keuring bekend is geworden. Bij het besluit van 30 juni 2020 heeft de RDW het door [appellant] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard voor zover het zich richt tegen een technische beoordeling, en voor het overige ongegrond verklaard.

4.       De RDW heeft op de zitting verduidelijkt dat hij zich op basis van de melding op het standpunt heeft gesteld dat sprake was van een schadevoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Regeling voertuigen. [appellant] kan zich hierin niet vinden omdat volgens hem niet gebleken is dat zijn voertuig zich in een staat bevond die het rijverbod kan rechtvaardigen.

Aangevallen uitspraak

5.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat de RDW het bezwaarschrift van [appellant] van 2 maart 2020 ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat het verzendbestand van de RDW aangemerkt moet worden als een deugdelijke verzendadministratie. De rechtbank is van oordeel dat de RDW op basis hiervan, in combinatie met de gegevens op het besluit van 2 december 2014 en de toelichting die op de zitting is gegeven, aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit op 2 december 2014 aan [appellant] is verzonden. [appellant] heeft naar het oordeel van de rechtbank geen feiten aangevoerd op grond waarvan de ontvangst van het besluit moet worden betwijfeld. De bezwaartermijn is op 13 januari 2015 geëindigd. Het bezwaar van [appellant] is daarmee te laat ontvangen. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Hoger beroep en de beoordeling daarvan

6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte zelf voorziend het bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard.

7.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1730) hanteert zij in navolging van de Centrale Raad van Beroep, zie zijn uitspraak van 9 juli 2021(ECLI:NL:CRVB:2021:1500) voortaan het uitgangspunt dat de bestuursrechter de tijdigheid van bezwaar niet ambtshalve of op initiatief van het bestuursorgaan behoort te beoordelen. Dat betekent dat als het bestuursorgaan een inhoudelijk besluit heeft genomen en de belanghebbende tot wie de beslissing op bezwaar is gericht daarna beroep instelt tegen dat besluit, belanghebbende niet door de bestuursrechter, ambtshalve of op initiatief van het bestuursorgaan, wordt tegengeworpen dat het bezwaar niet tijdig was. De Afdeling past dit uitgangspunt ook toe in lopende zaken tegen uitspraken van de rechtbank. In het voorliggende geval heeft de rechtbank naar aanleiding van het alsnog door de RDW in het verweerschrift bij de rechtbank ingenomen standpunt dat het bezwaar niet tijdig is ingediend, de tijdigheid van het bezwaar beoordeeld. De rechtbank is daarmee, in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), buiten de omvang van het geding getreden en zij heeft het bezwaar reeds daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

8.       Het betoog slaagt.

Conclusie hoger beroep

9.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, met toepassing van artikel 8:116 van de Algemene wet bestuursrecht, de gronden van het beroep van [appellant] tegen het besluit van 30 juni 2020 beoordelen.

Beoordeling beroep

10.     In beroep betwist [appellant] dat schade is ontstaan aan het voertuig in de mate zoals die door de RDW wordt gesteld. Het voertuig is na de aanrijding niet onderworpen aan een onderzoek door een daartoe bevoegde instantie en [appellant] was niet van de bevindingen van de politie-eenheid Den Haag waarop de RDW zich baseert op de hoogte. De stelling van de RDW dat de langsbalken van het chassis ernstig zouden zijn vervormd en één of meer wielophangingen ernstig zouden zijn vervormd, is een bevinding die niet kan worden vastgesteld indien de auto op de openbare weg staat. De constatering dat één of meer deurstijlen ernstig zouden zijn vervormd is volgens [appellant] niet juist, omdat er niets mis was met de deurstijlen. De schade aan zijn auto was volgens [appellant], in tegenstelling tot de andere auto die bij de aanrijding betrokken was, heel beperkt. Hij had alleen een lekke band en een beschadigd ventiel. Op foto’s is te zien dat zijn ruiten heel zijn, terwijl deze barsten krijgen indien de schade groot is. Na de aanrijding mocht hij ook van de politie weer naar huis rijden met zijn auto. Het rijverbod zou pas moeten worden opgelegd nadat gebleken is dat sprake is van een schadevoertuig. Nu niet gebleken is dat zijn voertuig zich in een staat bevond die het rijverbod kan rechtvaardigen, is de besluitvorming onvoldoende zorgvuldig voorbereid en is sprake van een motiveringsgebrek, aldus [appellant].

10.1.  In artikel 48, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) is opgenomen dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat in door de RDW te bepalen gevallen met een ingeschreven en te naam gesteld motorrijtuig of aanhangwagen niet op de weg mag worden gereden. Dit is nader uitgewerkt in artikel 38 van het Kentekenreglement (Kr). Het eerste lid, aanhef en onder b, van dit artikel luidt dat de RDW kan bepalen dat met een te naam gesteld voertuig niet op de weg mag worden gereden indien naar het oordeel van deze dienst het voertuig niet voldoet aan een of meer van de in artikel 51a, derde lid, onderdelen b, c, of d van de wet bedoelde eisen. Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder u, van de WVW 1994 is sprake van een schadevoertuig indien een voertuig ten gevolge van een beschadiging niet langer deugdelijk van bouw en inrichting is. In artikel 51a, derde lid, aanhef en onder d, is opgenomen dat een tenaamstelling vervallen kan worden verklaard indien het ingeschreven voertuig een schadevoertuig betreft dat voldoet aan bij ministeriële regeling vastgestelde kenmerken, dan wel indien het voertuig na herstel van de schade niet voldoet aan de bij ministeriële regeling te stellen eisen ten aanzien van de wijze waarop de schade is hersteld. Dit is uitgewerkt in de Regeling voertuigen. In artikel 1.1 van deze regeling wordt onder schadevoertuig verstaan een voertuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel u, van de WVW 1990, waaronder in ieder geval wordt verstaan een voertuig:

a. waarvan de dragende carrosseriedelen ernstig zijn vervormd;

b. waarvan de langsbalken van het chassis ernstig zijn vervormd;

c. waarvan één of meer deurstijlen ernstig zijn vervormd;

d. waarvan het dak is verwijderd of de deur- of raamstijlen zijn doorgeknipt;

e. waarvan één of meer wielophangingen ernstig zijn vervormd in combinatie met één van de overige punten;

f. met ernstige brand- of waterschade, of

g. waarvan het frame ernstig is beschadigd.

10.2.  Door een ambtenaar van de politie-eenheid Den Haag is bij brief van 30 november 2014 aan de RDW gemeld dat het voertuig met het kenteken [..-..-..] een schadevoertuig betrof. De melding is ondertekend en omschrijft dat bij het voertuig sprake is van de volgende schade: de langsbalken van het chassis zijn ernstig vervormd, een of meer deurstijlen zijn ernstig vervormd, een of meer wielophangingen zijn ernstig vervormd in combinatie met een van de overige punten. De Afdeling is van oordeel dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het rijverbod hem niet door de politieambtenaar is aangezegd, zoals staat vermeld in de melding van 30 november 2014. [appellant] heeft zijn stelling hierover ook niet nader onderbouwd. Met betrekking tot de bevindingen over de schade aan het voertuig die in de melding zijn neergelegd, overweegt de Afdeling dat [appellant] op de zitting zeven foto’s van het voertuig heeft getoond, waarvan vier ter plaatse van de kruising waar de aanrijding plaatsvond. Ofschoon de in de melding genoemde specifieke schades op de vier foto’s niet goed zijn te zien, oogt het totale schadebeeld afgaande op deze vier foto’s en de door [appellant] ter zitting gegeven toelichting inderdaad minder ingrijpend dan men op basis van de beschrijving van de schade in de melding zou menen. Niettemin heeft de RDW de betreffende melding toch aan zijn besluitvorming ten grondslag kunnen leggen. Daarbij is van belang dat [appellant] in zijn bezwaarschrift vooral op de toedracht van de aanrijding is ingegaan, en in algemene bewoordingen de schade aan zijn voertuig heeft beschreven. [appellant] heeft voorts behalve de genoemde vier foto’s geen andere objectieve gegevens, zoals verklaringen en/of rekeningen van een reparatiebedrijf en/of inspectierapporten, verstrekt die de conclusie rechtvaardigen dat de in de melding van de politie genoemde gebreken van het voertuig geheel of grotendeels onjuist zijn. De Afdeling is daarom van oordeel dat de RDW geen aanleiding heeft hoeven zien om aan de inhoud van de melding van de politie te twijfelen. Dat betekent dat de RDW op basis van de melding van 30 november 2014 in bezwaar tot het standpunt heeft kunnen komen dat sprake was van een schadevoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Regeling voertuigen. De RDW heeft dus kunnen besluiten dat met het voertuig met het kenteken [..-..-..] niet op de weg mocht worden gereden, omdat het niet voldeed aan de in de Wegenverkeerwet 1994 vermelde eisen.

Conclusie beroep

11.     Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de RDW van 30 juni 2020 alsnog ongegrond verklaren.

12.     De RDW hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 juni 2021 in zaak nr. 20/5225;

III.      verklaart het beroep tegen het besluit van de Dienst Wegverkeer van 30 juni 2020, met het kenmerk BZW.20.0168, ongegrond;

IV.     gelast dat de Dienst Wegverkeer aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep ten bedrage van € 270,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.

w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Bindels
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2023

BIJLAGE - Wettelijk kader

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[…]

u. schadevoertuig: voertuig dat ten gevolge van een beschadiging niet langer deugdelijk van bouw en inrichting is;

[…]

Artikel 48

[…]

7. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat in door de Dienst Wegverkeer te bepalen gevallen met een ingeschreven en te naam gesteld motorrijtuig of aanhangwagen niet op de weg mag worden gereden.

[…]

Artikel 51a

[…]

3. Onverminderd het eerste en tweede lid, kan een tenaamstelling vervallen worden verklaard:

a. indien de ter zake van het voertuig verschuldigde belastingen en rechten niet zijn voldaan;

b. indien het ingeschreven voertuig niet voldoet aan de bij of krachtens deze wet vastgestelde eisen, met uitzondering van de ingevolge hoofdstuk III met betrekking tot de toelating tot het verkeer op de weg vastgestelde eisen;

c. indien in de bouw of inrichting van het ingeschreven voertuig wijzigingen zijn aangebracht die niet zijn goedgekeurd overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens deze wet;

d. indien het ingeschreven voertuig een schadevoertuig betreft dat voldoet aan bij ministeriële regeling vastgestelde kenmerken, dan wel indien het voertuig na herstel van de schade niet voldoet aan de bij ministeriële regeling te stellen eisen ten aanzien van de wijze waarop de schade is hersteld;

e. indien de eigenaar of houder van een voertuig onvrijwillig de beschikkingsmacht over dat voertuig heeft verloren, mits wordt voldaan aan de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde voorwaarden, dan wel

f. in andere bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen gevallen.

Kentekenreglement

Artikel 38

1. De Dienst Wegverkeer kan bepalen dat met een te naam gesteld voertuig niet op de weg mag worden gereden indien naar het oordeel van deze dienst:

a. het voertuig niet ter beschikking wordt gesteld ten behoeve van de in artikel 45a, tweede lid, van de wet bedoelde inspectie, of

b. het voertuig niet voldoet aan een of meer van de in artikel 51a, derde lid, onderdelen b, c, of d, van de wet bedoelde eisen.

2. Het verbod om met een voertuig op de weg te rijden als bedoeld in artikel 48, zevende lid, van de wet geldt vanaf het tijdstip waarop dit door een van de in artikel 159 van de wet bedoelde personen is aangezegd.

3. Indien een situatie als bedoeld in het eerste lid zich voordoet dan wordt daarvan een aantekening in het kentekenregister geplaatst.

4. In afwijking van het tweede lid mag op de dag waarop het voertuig waarvoor de kentekencard is afgegeven naar aanleiding van een aanvraag van een keuring als bedoeld in artikel 99 of artikel 106 van de wet aan een zodanige keuring wordt onderworpen, met dat voertuig via de kortste route naar en van de plaats van keuring worden gereden.

5. Onverminderd het in het eerste lid bepaalde mag een voertuig waarmee niet mag worden gereden op de weg staan.

Regeling voertuigen

Artikel 1.1

In deze regeling wordt verstaan onder:

[…]

schadevoertuig: voertuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel u, van de wet. Hieronder wordt in ieder geval verstaan een voertuig:

a. waarvan de dragende carrosseriedelen ernstig zijn vervormd;

b. waarvan de langsbalken van het chassis ernstig zijn vervormd;

c. waarvan één of meer deurstijlen ernstig zijn vervormd;

d. waarvan het dak is verwijderd of de deur- of raamstijlen zijn doorgeknipt;

e. waarvan één of meer wielophangingen ernstig zijn vervormd in combinatie met één van de overige punten;

f. met ernstige brand- of waterschade, of

g. waarvan het frame ernstig is beschadigd;

[…]