Uitspraak 202201915/1/R4


Volledige tekst

202201915/1/R4.
Datum uitspraak: 18 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Zaandam, gemeente Zaanstad,

appellante,

en

het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2021 heeft het college zijn beslissing om op 8 juli 2021 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Zaanstad 2010 van de gemeente Zaanstad aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 192,00, voor rekening van [appellante] komen.

Bij besluit van 21 februari 2022 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld op 13 december 2022, waar [appellante], en het college, vertegenwoordigd door mr. E.T.A. Boers, zijn verschenen. Voorts is op de zitting [persoon] als getuige gehoord, waarbij geen toepassing is gegeven aan artikel 8:33, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Overwegingen

1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van afval dat op 8 juli 2021 is aangetroffen naast de container aan de Fluitekruidweg in Zaandam. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het ervan is uitgegaan dat [appellante] het afval verkeerd heeft aangeboden, omdat haar naam en adres op een adreslabel op een in het afval aangetroffen opgevouwen doos staan.

2.       [appellante] betwist dat zij afval naast de container heeft geplaatst. Zij stelt dat de in de afvalzak aangetroffen opgevouwen doos door [persoon], werknemer van een klussenbedrijf, voor haar in de papiercontainer is gedaan. [appellante] wijst in dit verband op een verklaring van [persoon] van 13 augustus 2021 die zij heeft overgelegd, waaruit volgens haar volgt dat de aangetroffen huisvuilzak niet uit haar huishouden afkomstig is. Verder volgt uit die verklaring volgens [appellante] dat de doos los in de papiercontainer is gedaan en niet door toedoen van [appellante] of namens [appellante] in een onbekende afvalzak is gestopt.

2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Daarbij is onderkend dat het voor de betrokkene lastig of zelfs onmogelijk kan zijn om het bewijsvermoeden te weerleggen. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 10 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2505, is de overtreder in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk begaat, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en daarom als overtreder worden aangemerkt.

2.2.    Door het adreslabel op de doos is deze te herleiden tot [appellante]. Dit betekent dat het college mag aannemen dat [appellante] de overtreder is, tenzij zij aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die het afval verkeerd heeft aangeboden.

In de verklaring van [persoon] is onder meer vermeld dat [persoon] keukengerei en huisvuil voor [appellante] zou afvoeren als tegenprestatie voor door [appellante] aan [persoon] geschonken pannen. Verder heeft [persoon] verklaard dat hij de doos zo goed mogelijk in de papiercontainer heeft gedaan, maar dat de container vol was en dat de doos, waarschijnlijk bij een poging van iemand na hem om er nog iets in te doen, uit de container is gevallen.

Naar het oordeel van de Afdeling blijkt uit de verklaring van [persoon] dat hij de doos niet volledig in de papiercontainer heeft gedaan en dus niet op juiste wijze ter inzameling heeft aangeboden. Door de doos niet volledig in de volle papiercontainer te doen, heeft [persoon] het risico genomen dat deze uit de papiercontainer zou vallen en vervolgens verkeerd ter inzameling zou worden aangeboden. Of de doos vervolgens is aangetroffen in een blauwe afvalzak, is dan verder niet van belang.

Ook nu [persoon] en niet [appellante] de doos verkeerd heeft aangeboden, kan [appellante] als overtreder worden aangemerkt. In dat geval moet ervan worden uitgegaan dat gelet op de tussen [appellante] en [persoon] gemaakte afspraak [persoon] de doos in opdracht van [appellante] heeft weggebracht naar de papiercontainer, zodat dit aan [appellante] is toe te rekenen en zij verantwoordelijk kan worden gehouden voor het verkeerd aanbieden van de doos door [persoon].

Gelet op het voorgaande heeft het college [appellante] terecht aangemerkt als overtreder.

Het betoog faalt.

3.       Het beroep is ongegrond.

4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.

w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Melenhorst
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2023

490