Uitspraak 202201569/1/A3


Volledige tekst

202201569/1/A3.
Datum uitspraak: 18 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 januari 2022 in zaak nr. 19/6595 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2019 heeft het college een aanvraag van [appellant] voor een urgentieverklaring afgewezen.

Bij besluit van 29 november 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 januari 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 december 2022, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. G.J. Mulder, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. van den Boorn, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het wettelijk kader is opgenomen als bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.

1.1.    [appellant] woont met zijn echtgenote en zeven minderjarige kinderen in een woning met vier kamers in Amsterdam, op de derde verdieping. Hij heeft een urgentieverklaring aangevraagd wegens medische problemen. Hij stelt dat hij last heeft van zijn knieën en zijn heup. Hierdoor heeft hij moeite met traplopen. Ook is de woning te klein voor zijn gezin. Het college heeft een medisch advies gevraagd aan de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (hierna: de GGD). De GGD-arts is tot de bevinding gekomen dat geen ernstige beperking in het traplopen aanwezig is. Het college heeft zijn besluit gebaseerd op dit advies. In de bezwaarfase heeft het college opnieuw een medisch advies gevraagd aan de GGD. De GGD-arts is tot dezelfde bevinding als na het eerste onderzoek gekomen. Het college heeft geen aanleiding gezien om de hardheidsclausule uit artikel 2.6.11 van de Huisvestingsverordening 2016 toe te passen.

Aangevallen uitspraak

2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem zoals bedoeld in de huisvestingsverordening en dat de aanvraag onder verwijzing naar de GGD-adviezen mocht worden afgewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft mogen oordelen dat de hardheidsclausule niet van toepassing is.

Hoger beroep

3.       [appellant] betoogt dat de medische adviezen niet zorgvuldig zijn, omdat het college heeft erkend dat hij wegens zijn medische problemen is aangewezen op een woning die met maximaal zestien traptreden bereikbaar is. Voorts heeft hij op grond van artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) recht op inzage in de onderliggende medische stukken. Hij heeft niet inhoudelijk kunnen reageren op de adviezen. Verder komt hij in aanmerking voor toepassing van de hardheidsclausule. Hij woont met zijn gezin, bestaande uit negen personen in een kleine flatwoning en kan zich door zijn lichamelijke beperking bij het traplopen slecht onttrekken aan de drukte, met psychische problemen als gevolg. De woonsituatie heeft ook negatieve gevolgen voor de schoolprestaties van zijn kinderen.

Beoordeling

3.1.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college de aanvraag voor de urgentieverklaring onder verwijzing naar de GGD-adviezen heeft mogen afwijzen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2022:1319, mag een bestuursorgaan op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Uit de adviezen volgt dat de GGD-arts zich heeft gebaseerd op een gesprek met [appellant] en brieven van de fysiotherapeut, radioloog, psycholoog, internist, orthopeed en psychiater. Op basis van het gesprek en de stukken heeft de GGD-arts geconcludeerd dat [appellant] zelfstandig mobiel en zelfredzaam is. In de adviezen is beschreven waar deze op zijn gebaseerd en de inhoud geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de erin gevolgde redenering niet begrijpelijk is of de conclusies daarop niet aansluiten. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college geen grond heeft hoeven zien te betwijfelen of de adviezen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Onder deze omstandigheden was het vervolgens aan [appellant] om aannemelijk te maken dat en waarom het college zich desondanks niet op de adviezen heeft mogen baseren. Dat het college aan [appellant] in 2016 een tegemoetkoming in de meerkosten voor verhuizing en inrichting heeft toegekend is hiervoor geen aanwijzing, alleen al omdat die toekenning is gebaseerd op een andere wettelijke regeling dan de Huisvestingsverordening en daaraan een ander toetsingskader ten grondslag ligt. De rechtbank heeft ook met juistheid overwogen dat de stelling van [appellant], dat hij geen kennis heeft kunnen nemen van de aan de adviezen ten grondslag liggende medische stukken en zich daartegen niet heeft kunnen verweren, onjuist is. Zoals het college terecht aanvoert kon [appellant] de beschikking krijgen over zijn medisch dossier en zijn alle gegevens van de betrokken stukken erin opgesomd. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen maakte het medisch dossier van [appellant] als zodanig, wegens de privacygevoelige aard geen onderdeel uit van de stukken die het college ter beschikking had bij de besluitvorming. Als het college reden had voor twijfel aan de zorgvuldigheid of juistheid van de GGD-adviezen, al dan niet naar aanleiding van argumenten van [appellant], had het op de weg van het college gelegen om verduidelijking hierover aan de GGD te vragen. [appellant] heeft geen concrete argumenten tegen de adviezen aangevoerd zodat daarvoor in dit geval geen aanleiding bestond. Nu het college zich bij de adviezen van de GGD heeft mogen aansluiten, heeft de rechtbank op juiste gronden geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat [appellant] niet op grond van medische redenen dringend woonruimte nodig heeft.

3.2.    Ook heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen, dat [appellant] niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring op grond van de hardheidsclausule. Het college heeft in het besluit van 29 november 2019 toegelicht dat de hardheidsclausule met uiterste terughoudendheid wordt toegepast wegens het geringe aantal beschikbare woningen in Amsterdam. [appellant] heeft een woning tot zijn beschikking. Niet is gebleken dat de situatie van [appellant] zo uitzonderlijk is, dat hij zich daarin onderscheidt van andere woningzoekenden in vergelijkbare omstandigheden en de weigering van een urgentieverklaring in dit geval een onbillijkheid van overwegende aard oplevert. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de door [appellant] aangevoerde omstandigheden niet zodanig bijzonder zijn, dat het college in afwijking van het beleid toch een urgentie diende te verstrekken.

3.3.    Het betoog slaagt niet.

Slotsom

4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.

w.g. Bijloos
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Langeveld-Mak

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2023

317-990

BIJLAGE | WETTELIJK KADER

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent het in gebruik nemen of geven van woonruimten en wijzigingen in de bestaande woonruimtevoorraad

Artikel 5.1.

[…]

3. Aanvragen tot vergunningen, urgentieverklaringen en besluiten op grond van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van de onderhavige verordening worden afgehandeld volgens de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016.

[…]

Huisvestingsverordening 2016

Artikel 2.6.8 Overige regionale urgentiecategorieën

1. Een urgentieverklaring kan worden verleend indien zich geen van de in artikel 2.6.5, eerste en tweede lid, genoemde omstandigheden voordoet en de aanvrager tot tenminste één van de volgende urgentiecategorieën behoort:

[…]

b. woningzoekenden die op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte nodig hebben en niet behoren tot de in artikel 2.6.7 bedoelde urgentiecategorie;

[…]

Artikel 2.6.11 Hardheidsclausule

1. Burgemeester en wethouders zijn, indien toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:

a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,

b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.

[…]

Beleidsregels woonruimteverdeling en woonruimtevoorraad Amsterdam 2017

II. Beleidsregels urgentie

3. Algemene weigeringsgronden (HVV artikel 2.6.5)

[…]

Ad b) Géén urgent huisvestingsprobleem

De volgende situaties gelden niet als op zichzelf staande urgente huisvestingsproblemen:

[…]

de huidige woning is te klein of te groot voor het huishouden van de aanvrager;

[…]

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 7:4

[…]

2. Het bestuursorgaan legt het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebbenden ter inzage.

[…]

6. Het bestuursorgaan kan, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, toepassing van het tweede lid voorts achterwege laten, voor zover geheimhouding om gewichtige redenen is geboden. Van de toepassing van deze bepaling wordt mededeling gedaan.