Uitspraak 202104245/1/R4


Volledige tekst

202104245/1/R4.
Datum uitspraak: 18 januari 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Beuningen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 mei 2021 in zaak nr. 21/567 in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Súdwest-Fryslân

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2020 heeft het college aan [appellant] een last onder dwangsom opgelegd om het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bestaande uit het (laten) gebruiken van het perceel en de daarop aanwezige opstallen voor huisvesting van personen die daarvandaan naar hun werk gaan en/of gebruiken als centrum van hun sociaal maatschappelijk leven, te beëindigen en beëindigd te houden bij gebreke waarvan een dwangsom van € 10.000,00 per maand of een gedeelte daarvan tot een maximum bedrag van € 60.000,00 wordt verbeurd.

Bij besluit van 16 december 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 26 mei 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 16 december 2020 vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

[appellant] heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

Bij besluit van 8 juli 2021 heeft het college ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank opnieuw op het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 15 juli 2020 beslist, en het bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] gronden ingediend.

Het college heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 7 december 2022, waar het college, vertegenwoordigd door T. van Balkom, bijgestaan door mr. C.M.M. van Mil is verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?

1.       [appellant] is eigenaar van de recreatiewoning met [huisnummer], gelegen binnen vakantiepark De Groene Heuvels in Ewijk. Het college heeft op 21 januari 2020 geconstateerd dat [partij] de recreatiewoning gebruikt voor (tijdelijke) bewoning. Het college heeft [appellant] gelast om het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bestaande uit het (laten) gebruiken van het perceel en de daarop aanwezige opstallen voor huisvesting van personen die daarvandaan naar hun werk gaan en/of gebruiken als centrum van hun sociaal maatschappelijk leven, te beëindigen en beëindigd te houden. Als hij dit niet doet, verbeurt hij een dwangsom van € 10.000,00 per maand of een gedeelte daarvan, tot een maximum bedrag van € 60.000,00.

De uitspraak van 26 mei 2021

2.       [appellant] heeft op 17 september 2020 bezwaar gemaakt tegen de last onder dwangsom van 15 juli 2020. Het college heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingediend. [appellant] heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit vernietigd. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De verschillende betogen van het college zullen hieronder worden behandeld.

Toetsingskader

3.       Op grond van artikel 6:7 van de van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.

Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb begint de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen.

Op grond van artikel 6:11 van de Awb is een te laat gemaakt bezwaar toch ontvankelijk als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. In dat geval is het te laat maken van bezwaar verschoonbaar.

Is het besluit op de juiste wijze bekendgemaakt?

3.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:749) dient, indien een besluit of uitspraak aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, te worden onderzocht of het stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Wanneer PostNL bij aanbieding van het stuk niemand thuis treft en daarom een afhaalbericht achterlaat, komt het niet ophalen van dat stuk bij het kantoor van PostNL voor rekening en risico van de belanghebbende. Stelt de belanghebbende geen afhaalbericht te hebben ontvangen, dan ligt het op zijn weg feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten.

3.2.    Het staat vast dat het besluit van 15 juli 2020 aangetekend en correct geadresseerd is verzonden. PostNL heeft gepoogd het besluit te bezorgen. Toen dat niet lukte is het stuk naar het PostNL punt gebracht. [appellant] heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de post daar op te halen. Vervolgens is het stuk op 30 juli 2020 retour bezorgd bij het college. [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden betwijfeld dat een afhaalbericht is achtergelaten. De enkele stelling van [appellant] dat de postbezorging op het recreatiepark rommelig verloopt is daarvoor onvoldoende. Er moet daarom van worden uitgegaan dat [appellant], ondanks dat bericht is achtergelaten, heeft verzuimd de aangetekend verzonden brief bij het PostNL punt op te halen. Dit komt voor zijn risico. Gelet op het bovenstaande is het besluit op de juiste wijze bekendgemaakt.

Ten overvloede overweegt de Afdeling dat het college het besluit ook per reguliere post heeft verzonden. [appellant] heeft bevestigd dat hij het besluit dat per reguliere post is verzonden bij zijn terugkomst in Nederland op 14 september 2020 heeft aangetroffen.

Is het bezwaar te laat gemaakt?

4.       Het besluit van 15 juli 2020 is bekendgemaakt op die datum, door verzending per gewone en aangetekende post. Zoals onder 3.2 is overwogen, is het besluit op juiste wijze bekendgemaakt. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde op 26 augustus 2020. Het bezwaarschrift is ingediend op 17 september 2020. Het bezwaarschrift is dan ook te laat ingediend.

Was de termijnoverschrijding verschoonbaar?

5.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is omdat het besluit van 15 juli 2020 [appellant] pas kort na zijn terugkeer in Nederland heeft bereikt, terwijl het college het besluit ook aan hem kon versturen per e-mail. Dit samen met het belastende karakter van het besluit, de bekendheid van het college met de problemen in de postbezorging op het recreatiepark én het langdurige verblijf van [appellant] in het buitenland maakt volgens de rechtbank dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was.

5.1.    Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het college voert aan dat zij geen verplichting had om [appellant] het besluit ook per e-mail toe te zenden. Het college stelt dat de stelling van [appellant] dat hij jarenlang nauwe contacten met de gemeente heeft onderhouden via diverse communicatiemethodes niet is onderbouwd met stukken. Ook heeft [appellant] niet met stukken onderbouwd dat er problemen waren met de postbezorging op het recreatiepark. De rechtbank heeft daarnaast ten onrechte bij het antwoord op de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar is betrokken dat volgens haar sprake is van een voor [appellant] belastend besluit.

5.2.    [appellant] neemt het standpunt in dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. Het besluit zou, zo begrijpt de Afdeling, wegens problemen bij de postsortering bij het recreatiepark niet op tijd zijn bezorgd. Daardoor zou [appellant] het besluit pas na zijn terugkeer in Nederland hebben gezien.

5.3.    Uit artikel 2:14, eerste lid, van de Awb volgt dat een bestuursorgaan een besluit elektronisch kan verzenden zolang de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is. Een bestendige e-mailpraktijk kan maken dat ervan mag worden uitgegaan dat iemand langs die elektronische weg bereikbaar is.

5.4.    [appellant] heeft het college niet verzocht om het besluit per e-mail aan hem te verzenden. Ook is niet gebleken van een bestendige e-mailpraktijk tussen [appellant] en het college. Het college hoefde het besluit dan ook niet per e-mail aan [appellant] te zenden, nog daargelaten of het college het besluit wel per e-mail aan [appellant] had moeten zenden als hij daarom had verzocht. Het feit dat sommige andere bewoners van het recreatiepark wel een e-mail met een besluit hebben gekregen maakt dat niet anders. Dit komt omdat het college op de zitting heeft aangegeven dat deze mensen - anders dan [appellant] - expliciet hebben verzocht om het besluit per e-mail te ontvangen. Ook het feit dat een last onder dwangsom een belastend besluit is maakt niet dat het college het besluit moest mailen. De rechtbank heeft, gelet op het bovenstaande, ten onrechte geoordeeld dat de termijnoverschrijding in bezwaar verschoonbaar was.

Het betoog slaagt.

Conclusie

6.       Het hoger beroep van het college is gegrond. De uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, verklaart de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 16 december 2020 ongegrond. Dit betekent dat het college het bezwaar van [appellant] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Het besluit van 8 juli 2021

7.       Het besluit van 8 juli 2021, dat ingevolge de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb eveneens onderwerp is van dit geding, dient te worden vernietigd nu daaraan de grondslag is komen te ontvallen. Aan een bespreking van de gronden die [appellant] tegen dat besluit heeft aangevoerd, komt de Afdeling niet toe.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Beuningen gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 mei 2021 in zaak nr. 21/567;

III.      verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Beuningen van 16 december 2020, met kenmerk UI20.08587 ongegrond;

IV.     vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Beuningen van 8 juli 2021, met kenmerk UI21.04103.

Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Loo
griffier