Uitspraak 202206612/2/R1


Volledige tekst

202206612/2/R1.
Datum uitspraak: 23 december 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, wonend te Den Haag,

verzoekers,

en

college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2022 heeft het college het definitief plaatsingsplan gewijzigde en aanvullende locaties ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) voor de wijk Statenkwartier II (buurt 7) in het stadsdeel Scheveningen in Den Haag vastgesteld. Daarbij is onder meer de locatie 07-42C in de Viviënstraat ter hoogte van [locatie 1] aangewezen voor de plaatsing van twee ORAC’s

Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.

[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 15 december 2022, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. C.A.B. Geertman, en het college, vertegenwoordigd door drs. P. Haasnoot, zijn verschenen. Verder heeft mr. D. Khougiani namens het college via een videoverbinding aan de zitting deel genomen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Bij besluit van 14 juli 2020 heeft het college, door vaststelling van het definitief plaatsingsplan, voor de buurt Statenkwartier concrete locaties aangewezen waar ORAC’s worden geplaatst. Bij uitspraak van 28 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1680, heeft de Afdeling dit besluit vernietigd, voor zover dat ziet op de locaties 07-42B, 07-40B, 07-44B, 07-65A en 07-61A.

Naar aanleiding van deze uitspraak heeft het college in het nu voorliggende besluit zes gewijzigde locaties en één aanvullende locatie aangewezen. Hierin is onder meer locatie 07-42B tegenover Viviënstraat 82 gewijzigd. Deze locatie wordt verplaatst naar de Viviënstraat ter hoogte van [locatie 1], aangeduid als locatie 07-42C. Op deze locatie zullen twee ORAC’s worden geplaatst. Het college heeft bij de aanwijzing van deze locatie in aanmerking genomen dat de loopafstand van het verst gelegen perceel aan de Viviënstraat 74 naar de locatie ongeveer 123 m is en dat daarmee aan de randvoorwaarde over de maximale loopafstand wordt voldaan.

3.       Bij de keuze van een locatie voor ondergrondse afvalcontainers moet het college een afweging maken van alle betrokken belangen. Daarbij heeft het college beleidsruimte. Bij het aanwijzen van de locatie voor de plaatsing van de ORAC’s heeft het college de randvoorwaarden gehanteerd, zoals neergelegd in het "Voorstel van het college inzake 5e Programma Ondergrondse Restafvalcontainers (ORAC's): 900 extra". Over de loopafstand is in de randvoorwaarden het volgende opgenomen: "Als loopafstand van perceel tot de container wordt bij het ontwerp 75 m aangehouden, dit kan oplopen tot maximaal 125 m. Wanneer er binnen de 125 m geen locatie beschikbaar is kan het college gemotiveerd besluiten hiervan af te wijken."

Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 28 juli 2021, houdt de randvoorwaarde over de loopafstand in dat alleen van de maximale loopafstand van 125 m mag worden afgeweken als er binnen 125 m in het licht van de overige randvoorwaarden geen locaties geschikt zijn voor het plaatsen van ORAC’s.

Beoordeling van het verzoek

4.       [verzoeker] en anderen wonen aan de [locatie 1] en [locatie 2] en zijn het niet eens met de aanwijzing van locatie 07-42C direct voor hun woning. Zij verzoeken om schorsing van het plaatsingsplan om te voorkomen dat het college tot de plaatsing van de ORAC’s zal overgaan voordat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemzaak.

Aan hun verzoek hebben [verzoeker] en anderen ten grondslag gelegd dat het besluit, voor zover dat ziet op locatie 07-42C, naar verwachting in de bodemprocedure niet in stand zal kunnen blijven. Zij hebben aangevoerd dat het college in strijd met de randvoorwaarden voor aanwijzing van ORAC-locaties heeft gehandeld, omdat de aangewezen locatie 07-42C buiten de maximale loopafstand van 125 m ligt, terwijl daarbinnen twee geschikte locaties beschikbaar zijn. [verzoeker] en anderen verwijzen in dit verband naar de door hen overgelegde resultaten van uitgevoerde metingen door Ingenieursbureau RPS waaruit blijkt dat de loopafstand voor enkele huishoudens in de Viviënstraat groter is dan 125 m. Volgens [verzoeker] en anderen heeft het college de loopafstand foutief gemeten. Zo heeft het de afstand niet gemeten vanaf het verst gelegen perceel aan de Viviënstraat 74, maar vanaf het middelpunt van de stoep voor de gevel. Verder is het bij de meting uitgegaan van een looplijn schuin over de straat ter hoogte van de ORAC’s en heeft het de looplijn niet helemaal doorgetrokken tot de ORAC’s.

4.1.    Wat [verzoeker] en anderen in beroep hebben aangevoerd, geeft geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat het bestreden besluit, voor zover daarin locatie 07-42C is aangewezen, in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat het college de locatie niet heeft kunnen aanwijzen.

Op de zitting heeft het college met behulp van de kort voor de zitting bij de Afdeling ingediende kaart met ingetekende looplijnen gemotiveerd uiteengezet dat de loopafstand voor de gebruikers van de ORAC’s op locatie 07-42C minder is dan 125 m. Omdat de bewoners van huisnummer 74 gebruik kunnen maken van locatie 07-41 aan de Prins Mauritslaan, kan voor de bepaling van de maximale loopafstand bij nader inzien worden uitgegaan van het dichterbij gelegen perceel aan de Viviënstraat 72, aldus het college. Volgens de op de kaart getekende looplijn, die vanaf huisnummer 72 de straat oversteekt en aan de straatzijde met oneven huisnummers is doorgetrokken tot de locatie, is de loopafstand 121 m. Het college heeft op de zitting hierover nog toegelicht dat de looplijn is doorgetrokken tot de perceelsgrens van huisnummer 72. De voorzieningenrechter heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de gemeten loopafstand volgens de getrokken lijn op de kaart en de toelichting daarop van het college. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen reden om op voorhand aan te nemen dat met de aanwijzing van locatie 07-42C de in de randvoorwaarden opgenomen maximale loopafstand van 125 m wordt overschreden. Aan bespreking van de stelling van [verzoeker] en anderen dat binnen die 125 m twee alternatieve locaties ook geschikt zijn voor het plaatsen van ORAC’s komt de voorzieningenrechter dan niet toe.

Conclusie

5.       Gelet op wat hiervoor is overwogen en de betrokken belangen in aanmerking genomen, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

w.g. Steendijk
voorzieningenrechter

w.g. Deen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2022

604