Uitspraak 202101158/1/R3


Volledige tekst

202101158/1/R3.
Datum uitspraak: 21 december 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Veenhuizen, gemeente Noordenveld,

en

het college van gedeputeerde staten van Drenthe,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 januari 2021 heeft het college het inrichtingsplan "Veenhuizen" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld op 7 november 2022, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door P. Mendelts en M.H. Oude Essink, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het inrichtingsplan als bedoeld in de Wet inrichting landelijk gebied (hierna: Wilg) regelt de inrichting van het landelijk gebied in en rondom Veenhuizen. Het inrichtingsplan is opgesteld vanwege de zeer complexe en niet optimale eigendomssituatie van het onbebouwde deel van Veenhuizen. Dit staat nieuwe ontwikkelingen in de weg. Met het inrichtingsplan wordt beoogd om deze problematiek op te lossen. Naast de opgave om de eigendomssituatie te verbeteren staat de wens van de gemeente om enkele landschapselementen te realiseren.

2.       [appellant] woont op het perceel [locatie 1] te Veenhuizen. Hij kan zich niet verenigen met een in het inrichtingsplan geplande bossingel van 15 meter breed tussen en parallel aan de [locatie 2] en de ds. Germsweg. Hij vreest dat zijn perceel aan de [locatie 2] daardoor landschappelijk en visueel wordt afgescheiden van Veenhuizen, terwijl de [locatie 2] en omgeving juist bij de kolonie horen. Verder tast een bossingel volgens [appellant] het halfopen landschap aan. Op oud kaartmateriaal is hier ook geen brede strook beplanting te zien.

Bevoegdheid van de Afdeling

3.       Het college stelt zich op het standpunt dat de Afdeling niet bevoegd is van het beroep kennis te nemen, omdat het zich niet richt tegen onderdelen van het inrichtingsplan waartegen beroep openstaat. Het college stelt dat het beroep zich exclusief richt tegen de in het inrichtingsplan voorziene aanplant van een bossingel tussen de ds. Germsweg en de [locatie 2]. In de lijst van onderdelen van een inrichtingsplan waartegen beroep kan worden ingesteld is volgens het college uitdrukkelijk artikel 17, derde lid, onderdeel c, van de Wilg niet opgenomen. Dat betekent volgens het college dat tegen de voorziene bossingel, die valt onder de in artikel 17, derde lid, onderdeel c, van de Wilg genoemde voorzieningen, geen beroep open staat.

3.1.    [appellant] stelt zich op het standpunt dat de Afdeling bevoegd is om te oordelen over zijn beroep. Hij voert daartoe aan dat de voorziene bossingel niet valt onder artikel 17, derde lid, onderdeel c, van de Wilg, omdat er geen sprake is van het aanbrengen van een landschappelijk element waaronder een cultuurhistorisch element. Ook is volgens hem geen sprake van een verbetering van de inrichting van het landelijk gebied als bedoeld in artikel 16 van de Wilg. [appellant] kan namelijk aantonen dat er op de gronden waar de bossingel is voorzien in het verleden geen bossingel aanwezig was. Verder zou het volgens [appellant] niet terecht zijn als een wet uit 1992, de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), zou kunnen bepalen dat hij geen beroep kan instellen tegen een onderdeel van een inrichtingsplan als bedoeld in de Wilg, welke wet komt uit 2006.

3.2.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt daar onderdeel van uit.

3.3.    Uit artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb blijkt dat er ten aanzien van de aanduiding van voorzieningen, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel b, van de Wilg, beroep openstaat tegen de toepassing van een korting, als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Wilg. Er staat eveneens beroep open tegen de toewijzing van eigendom, beheer en onderhoud van voorzieningen van openbaar nut, zoals bedoeld in artikel 28 van de Wilg.

3.4.    Het beroep van [appellant] is gericht tegen de in het inrichtingsplan voorziene aanplant van een bossingel. Op de kaart behorende bij het inrichtingsplan is dit aangeduid als een aan te leggen landschapselement met een breedte van maximaal 15 meter. In het inrichtingsplan is in hoofdstuk 6 aandacht besteed aan de bossingel. Daar staat dat de afgelopen decennia is gewerkt aan het herstel van het voormalige geometrische landschapspatroon. Veel lanen zijn opnieuw aangeplant en of wijken opnieuw gegraven. Op verzoek van de gemeente Noordenveld is een bossingel van maximaal 15 m breedte tussen en parallel aan de [locatie 2] en de ds. Germsweg toegevoegd die de voormalige herstelwerkzaamheden moet completeren en afronden. Over de realisatie staat in het inrichtingsplan:

"Het regelen van eigendom van een bossingel als landschappelijke versterking moet ook vorm krijgen in de kavelruil. De benodigde oppervlakte grond is in het gebied als huidig gemeentelijk eigendom reeds aanwezig en zal in het kader van de reeds genoemde kavelruil op de gewenste plaats moeten landen. De commissie zal zich daartoe inspannen. De realisering van de betreffende beplantingen wordt geheel aan de gemeente als toekomstig eigenaar overgelaten. De gemeente wordt eigenaar en beheerder van wegbermen en beplantingen langs diverse wegen zodra het college van GS op grond van de WILG het plan vaststelt."

Op de zitting heeft het college bevestigd dat de bossingel zal worden gerealiseerd na vrijwillige kavelruil en dat het inrichtingsplan niet voorziet in herverkaveling van gronden.

3.5.    Naar het oordeel van de Afdeling is het beroep van [appellant] niet gericht tegen een onderdeel van een inrichtingsplan als bedoeld in artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb waartegen beroep openstaat. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de realisatie van de bossingel is te scharen onder de "te ontwikkelen natuur- en bosgebieden, landschappelijke elementen, waaronder cultuurhistorische, aardkundige en natuurwetenschappelijke elementen, en recreatieve voorzieningen" als bedoeld in artikel 17, derde lid, onderdeel c, van de Wilg. Dat valt af te leiden uit het genoemde hoofdstuk 6 van het inrichtingsplan. Dat dit geen verbetering van de inrichting van het landelijk gebied inhoudt als bedoeld in artikel 16 van de Wilg, zoals [appellant] heeft aangevoerd, kan er, wat daar ook van zij, niet toe leiden dat hier toch beroep tegen open staat. Doorslaggevend is immers dat artikel 17, derde lid, onderdeel c, van de Wilg niet is genoemd in artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb. Die bevoegdheidsregeling is sinds 1 januari 2013 opgenomen in bijlage 2 bij de Awb en was voor die datum te vinden in artikel 19 van de Wilg.

Conclusie

4.       Gelet op het voorgaande is de Afdeling niet bevoegd om van het beroep kennis te nemen. Dat betekent dat de Afdeling het beroep niet inhoudelijk kan beoordelen.

5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

6.       De griffier van de Raad van State zal het betaalde griffierecht terugbetalen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen;

II.       bepaalt dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 terugbetaalt.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. H.J.M. Baldinger en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M.A. Wolvers-Poppelaars, griffier.

w.g. Uylenburg
voorzitter

w.g. Wolvers-Poppelaars
griffier

780

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:1

Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.

Artikel 8:6

1. Het beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij een andere bestuursrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 2 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift.

Artikel 2 van Bijlage 2 (Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak)

Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

[…]

Wet inrichting landelijk gebied:

a. de vaststelling of wijziging van een inrichtingsplan, voor zover het betreft de begrenzing van de blokken, bedoeld in artikel 17, derde lid, onderdeel b

b. de aanduiding van voorzieningen, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel b, inhoudende de toepassing van een korting als bedoeld in artikel 56, eerste lid

c. de toewijzing van eigendom, beheer en onderhoud van voorzieningen van openbaar nut, bedoeld in artikel 28

d. de aanduiding van wegen met de daartoe behorende kunstwerken, bedoeld in artikel 33, eerste lid

e. de opname van wegen met de daartoe behorende kunstwerken als openbare weg, bedoeld in artikel 33, tweede lid.

Wet inrichting landelijk gebied

Artikel 16

Landinrichting strekt tot verbetering van de inrichting van het landelijke gebied overeenkomstig de functies van dat gebied, zoals deze in het kader van de ruimtelijke ordening zijn aangegeven.

Artikel 17

1. Gedeputeerde staten kunnen besluiten tot toepassing van landinrichting door vaststelling van een inrichtingsplan.

2. Een inrichtingsplan bevat in ieder geval:

a. de begrenzing van het in te richten gebied;

b. een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de te treffen maatregelen en voorzieningen;

c. in voorkomend geval een aanduiding van te verwerven onroerende zaken;

d. een of meer kaarten die met inachtneming van het derde lid zijn vervaardigd; en

e. indien een van de in onderdeel b bedoelde maatregelen of voorzieningen herverkaveling betreft, een zo nauwkeurig mogelijke raming van de kosten daarvan en het aandeel van die kosten dat ten laste zal worden gebracht van de gezamenlijke eigenaren in het te herverkavelen blok.

3. Op de kaarten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, worden zo nauwkeurig mogelijk aangegeven:

a. de begrenzing van het in te richten gebied;

b. in voorkomend geval de begrenzing van ieder blok, indien een van de in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde maatregelen of voorzieningen herverkaveling betreft;

c. in voorkomend geval de te ontwikkelen natuur- en bosgebieden, landschappelijke elementen, waaronder cultuurhistorische, aardkundige en natuurwetenschappelijke elementen, en recreatieve voorzieningen;

d. in voorkomend geval de te verbeteren en nieuw aan te leggen openbare wegen, waterlopen, dijken of kaden met de daarbij behorende kunstwerken;

e. in voorkomend geval de te verwerven onroerende zaken; en

f. in voorkomend geval de maatregelen of voorzieningen voor de verwezenlijking waarvan artikel 56, eerste lid, kan worden toegepast.

Artikel 28

Het inrichtingsplan voorziet in voorkomend geval in:

a. de toewijzing van eigendom van:

1°. wegen of waterlopen met de daartoe behorende kunstwerken;

2°. gebieden van belang uit een oogpunt van natuur- en landschapsbehoud en van elementen van landschappelijke, recreatieve, cultuurhistorische, aardkundige of natuurwetenschappelijke waarde;

3°. andere voorzieningen van openbaar nut; en

b. de toewijzing en regeling van het beheer en onderhoud van wegen, waterlopen, dijken of kaden met de daartoe behorende kunstwerken.

Artikel 33

1. In afwijking van de artikelen 8 en 9 van de Wegenwet kan in het inrichtingsplan de aanduiding worden opgenomen van wegen met de daartoe behorende kunstwerken die voorheen voor het openbaar verkeer waren opengesteld en die door het enkele feit van deze aanduiding aan het openbaar verkeer worden onttrokken.

2. Aan wegen met de daartoe behorende kunstwerken die in het inrichtingsplan als openbare weg zijn opgenomen maar die voorheen niet voor het openbaar verkeer waren opengesteld, is, in afwijking van de artikelen 4 en 5 van de Wegenwet, door het enkele feit van opneming de bestemming van openbare weg gegeven.

[…]

Artikel 56

1. Bij elk blok wordt de totale oppervlakte van alle bij de herverkaveling betrokken gronden tot een maximum van vijf procent verminderd met de oppervlakte van alle in het blok opgenomen gronden:

a. die in het belang van de herverkaveling benodigd zijn voor het tot stand brengen of verbeteren van openbare wegen en waterlopen;

b. die benodigd zijn voor de aanleg van de met die wegen en waterlopen samenhangende voorzieningen;

c. die benodigd zijn voor het verwezenlijken van maatregelen en voorzieningen met betrekking tot de natuur, het landschap en de openluchtrecreatie;

d. die anderszins bestemd zijn voor voorzieningen van openbaar nut.