Uitspraak 202101856/1/R3


Volledige tekst

202101856/1/R3.
Datum uitspraak: 21 december 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Opeinde, gemeente Smallingerland,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Nederland van 5 februari 2021 in zaak nr. 20/1935 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland.

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2019 heeft het college aan [appellant] een preventieve last onder dwangsom opgelegd om ervoor te zorgen dat hij een mestsilo achter perceel [locatie] te Opeinde leeg houdt en deze niet in gebruik neemt voor de opslag van (mest)stoffen.

Bij besluit van 19 mei 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 5 februari 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.J. Spoelstra, rechtsbijstandverlener te Drogeham, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Boersma, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het perceel was tot 2000 in eigendom van [maatschap], die daar een agrarisch bedrijf uitoefende. Op het perceel staat onder meer een mestsilo, waarvoor in 1992 een bouwvergunning is verleend. Op 16 maart 2000 is de gemeente Smallingerland via kavelruil eigenaar geworden van het perceel en de aanwezige opstallen, waaronder de mestsilo. Vanaf dat moment is er geen agrarisch bedrijf meer op het perceel gevestigd. De silo op het perceel is in de periode vanaf 23 januari 2007 nog wel gebruikt voor de opslag van de mest door [maatschap] dat in de omgeving agrarische gronden huurde. De laatste aanvoer van mest door dat bedrijf was op 4 januari 2013.

In de periode van 14 december  2006 tot 1 mei 2012 heeft de gemeente het huis op het perceel verhuurd als woonhuis. Op 28 juni 2016 heeft de gemeente het perceel met opstallen, waaronder de mestsilo, aan [appellant] verkocht. De levering vond plaats op 28 juli 2016. De gemeente en [appellant] zijn overeengekomen dat de gemeente zorg zou dragen voor de leging van de mestsilo. De silo is op 28 oktober 2018 helemaal geleegd.

2.       [appellant] wil de mestsilo verhuren aan derden voor de opslag van mest. Het college stelt zich op het standpunt dat het opslaan van mest in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bedrijventerrein Noorderhogeweg Drachten" (hierna: het bestemmingsplan), waaronder de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan. Volgens het college zijn er geen redenen om van handhaving af te zien. Het heeft daarom aan [appellant] een preventieve last onder dwangsom opgelegd. [appellant] is het daar niet mee eens.

Het bestemmingsplan

3.       Ingevolge het bestemmingsplan rust op het gedeelte van het perceel waarop de mestsilo staat de bestemming "Agrarisch - Cultuurgrond". De relevante planregels zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Die bijlage maakt onderdeel uit van de uitspraak.

Beoordeling van het hoger beroep

4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het gebruik van de silo in strijd is met het bestemmingsplan. Hij voert in dit verband aan dat hij bij zijn standpunt blijft dat de opslag van mest niet in strijd is met de gebruiksbepaling van het bestemmingsplan.

4.1.    Deze grond is zo goed als een herhaling van wat [appellant] in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd daarop ingegaan. Zij heeft overwogen dat de mestsilo buiten de bestemmingsomschrijving valt en dat artikel 14.1 van de planregels dat niet anders maakt. Volgens de rechtbank geeft die bepaling slechts een nadere duiding van wat binnen de bestemming niet is toegestaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van de beroepsgrond in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 2.1 tot en met 2.4 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.

Het betoog slaagt niet.

5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de mestsilo in ieder geval sinds 28 juli 2016 niet meer in gebruik was, zodat niet is voldaan aan artikel 17.2, onder c, van de planregels en alleen al daarom het beroep op het overgangsrecht niet slaagt. Hij voert hierover aan dat de mestsilo na 28 juli 2016 nog steeds een behoorlijke hoeveelheid mest bevatte en dus steeds in gebruik is geweest als mestsilo. Volgens [appellant] is daarom sprake van een onafgebroken gebruik van de silo voor de opslag van mest.

5.1.    Om een geslaagd beroep te doen op het gebruiksovergangsrecht dient, gelet op artikel 17.2, onder a, van de regels van het bestemmingsplan, sprake te zijn van gebruik dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Het overgangsrecht is ingevolge artikel 17.2, onder c, van de planregels niet van toepassing als het gebruik langer dan een jaar onderbroken is geweest.

5.2.    Volgens vaste rechtspraak is het aan degene die een beroep doet op het overgangsrecht van een bestemmingsplan om aannemelijk te maken dat het met het bestemmingsplan strijdige gebruik op de peildatum plaatsvond en nadien ononderbroken is voortgezet.

5.3.    Het bestemmingsplan is op 26 augustus 2011 in werking getreden. Zoals hiervoor onder 1 staat, werd de mestsilo vanaf januari 2007 gebruikt voor de opslag van mest. De laatste aanvoer van mest vond plaats op 4 januari 2013. Tussen partijen is niet in geschil dat, gelet hierop, ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan de silo voor de opslag van mest werd gebruikt. Dat betekent dat aan artikel 17.2, onder a, van de planregels is voldaan.

5.4.    De rechtbank heeft overwogen dat niettemin geen geslaagd beroep op het overgangsrecht kan worden gedaan, omdat niet is voldaan aan artikel 17.2, onder c, van de planregels. Volgens de rechtbank was de mestsilo in ieder geval sinds de levering van het perceel aan [appellant] op 28 juli 2016 niet meer in gebruik en die situatie heeft meer dan een jaar voortgeduurd. De mestsilo heeft volgens de rechtbank sinds de levering van het perceel voor niemand meer zijn functie als bewaarplaats van mest vervuld.

5.5.    De Afdeling is van oordeel dat [appellant] er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat het met het bestemmingsplan strijdige gebruik na de peildatum ononderbroken is voortgezet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet is voldaan aan artikel 17.2, onder c, van de planregels, waardoor geen sprake is van bescherming van het gebruik door het overgangsrecht. Er zat op het moment van de levering van het perceel aan [appellant] in juli 2016 weliswaar als restant nog mest in de silo, maar van een actief gebruik van de silo ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering was op dat moment geen sprake. Er kan daarom niet worden gezegd dat de silo in juli 2016 nog in gebruik was als mestsilo. Deze situatie heeft langer dan een jaar voortgeduurd. Er is daarom niet voldaan aan artikel 17.2, onder c, van de planregels.

Het betoog slaagt niet.

6.       Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. [appellant] heeft in hoger beroep niet het oordeel van de rechtbank bestreden dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien.

Conclusie

7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

w.g. Helder
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Pieters
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2022

473

BIJLAGE

Bestemmingsplan "Bedrijventerrein Noorderhogeweg Drachten"

Artikel 1

In deze regels wordt verstaan onder:

[…]

29. cultuurgrond: grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden;

[…].

Artikel 4.1

De voor 'Agrarisch - Cultuurgrond' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. cultuurgrond;

b. sloten, bermen en beplanting;

waarbij de instandhouding van de landschappelijke waarden van het gebied wordt nagestreefd,

maar ook voor de daarbij behorende:

c. paden en kavelontsluitingswegen;

d. groenvoorzieningen;

e. water;

f. waterhuishoudkundige voorzieningen;

g. kunstobjecten;

h. openbare nutsvoorzieningen.

Artikel 14.1

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a. prostitutiedoeleinden en seksinrichtingen, behalve als dit duidelijk is toegestaan in de bestemmingsregels;

b. het storten of het lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;

c. het opslaan van gerede of ongerede materialen of goederen buiten gebouwen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;

d. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;

e. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.

Artikel 17.2

a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

[…].

c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 17.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

[…].