Uitspraak 202202962/2/R2


Volledige tekst

202202962/2/R2.
Datum uitspraak: 9 december 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Rosmalen, gemeente ‘s-Hertogenbosch,

verzoeker,

en

1.       de raad van de gemeente 's-Hertogenbosch,

2.       het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "De Groote Wielen - Broekland - Indigoweg" vastgesteld. Bij besluit van 14 maart 2022 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van zeven nieuwe woningen. Deze besluiten zijn gecoördineerd voorbereid.

Tegen deze besluiten heeft [verzoeker] beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

De raad en het college hebben gezamenlijk een verweerschrift ingediend.

[verzoeker] en de raad en het college hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 november 2022 ter zitting behandeld, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. Th.A.G. [verzoeker], en de raad en het college, vertegenwoordigd door P.H.F.M. van Dongen en ir. S.J.A.H. Cuijpers, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de [initiatiefnemer], vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Het voorliggende plan en de daarmee gecoördineerd verleende omgevingsvergunning voorzien op een nu onbebouwd perceel aan de Indigoweg te Rosmalen in de realisering van maximaal zeven woningen, waarvan één vrijstaande woning en zes twee-onder-een-kapwoningen.

[verzoeker] woont op een nabijgelegen perceel aan de [locatie]. Hij vreest dat als gevolg van het voorliggende plan zijn woon- en leefklimaat op onaanvaardbare wijze zal worden aangetast.

Spoedeisend belang

3.       De voorzieningenrechter overweegt dat de initiatiefnemer ter zitting heeft verklaard zo spoedig mogelijk te willen aanvangen met het bouwen van de beoogde woningen, zodat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter een spoedeisend belang bestaat bij de gevraagde voorlopige voorziening.

Beoordeling van het verzoek

Intrekking

4.       [verzoeker] heeft ter zitting zijn beroepsgronden met betrekking tot het rioleringsgemaal en stikstof ingetrokken.

Stedenbouwkundig beleid

5.       [verzoeker] betoogt dat het plan in strijd met het stedenbouwkundig beleid in het "Beeldkwaliteitsplan Broekland-Zuid" is vastgesteld. Hij stelt dat het voorziene bebouwingscluster van zeven woningen niet passend is binnen de wijk "Broekland". Daartoe stelt hij dat de opzet van deze wijk "Broekland" introvert en naar binnen gericht is. Verder voert hij aan dat groene, openbare oevers zijn vereist. Volgens hem zijn voorts de woningtypen ten onrechte op het water gericht. Ten slotte stelt hij dat met de beoogde verdieping aan het water de hogere ligging van de wijk "Broekland" niet wordt gerespecteerd.

5.1.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat in het "Beeldkwaliteitsplan Broekland-Zuid" is beschreven dat de overgang tussen de wijken "Broekland" en "De Watertuinen" wordt gekenmerkt door het contrast tussen "wonen-op-land" en "wonen-op-water" en dat de hoogteverschillen in het maaiveld het contrast zullen versterken. In paragraaf 3.1 van de plantoelichting is vermeld dat het plangebied is gelegen op de grens van deze wijken en daarmee op de overgang van "wonen-op-land" naar "wonen-op-water". In de plantoelichting staat verder dat op grond van het vorige bestemmingsplan vijf geschakelde woningen waren voorzien, waardoor een gesloten geheel zou ontstaan. Het voorliggende plan zal in meer openheid voorzien, waarmee beter zal worden aangesloten op de gewenste beeldkwaliteit in dit gedeelte van de wijk "Broekland". Daartoe is van belang dat - ondanks de toevoeging van twee woningen - is gekozen voor halfopen verkaveling, door te voorzien in de benodigde afstand tussen de woonblokken. Daarbij is van belang dat de hoogteverschillen in het maaiveld zullen zorgen voor lagere bebouwing. Gelet op deze toelichting, ziet de voorzieningenrechter voorshands aldus geen aanleiding voor het oordeel dat het voorliggende plan in strijd zou zijn met het stedenbouwkundig beleid uit het "Beeldkwaliteitsplan Broekland-Zuid".

Het betoog slaagt niet.

Woon- en leefklimaat

6.       [verzoeker] stelt dat in vergelijking met het vorige bestemmingsplan zeven woningen in plaats van vijf woningen zijn voorzien. Volgens hem is de verschijningsvorm van de voorziene woningen minder transparant en zal ook de bouwmassa worden vergroot, waardoor de bezonning en de lichtinval bij zijn perceel aan de [locatie] (gedeeltelijk) worden weggenomen. Verder stelt hij dat in dit plan drie bouwlagen in plaats van twee bouwlagen worden voorzien, waardoor er een grote inbreuk op zijn privacy zal worden gemaakt.

Tot slot stelt hij dat in dit plan ten onrechte geen maximale bouwhoogte voor de gronden met de aanduiding "plat dak" is opgenomen.

6.1.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat op grond van het hiervoor geldend bestemmingsplan "De Groote Wielen" ter plaatse van het plangebied vijf geschakelde woningen in een aaneengesloten bouwblok waren voorzien, waarbij een maximale bouw- en goothoogte van 9 m respectievelijk 6 m van toepassing waren. Het voorliggende plan voorziet in één vrijstaande woning en zes twee-onder-een-kapwoningen met de maximale bouw- en goothoogte van 8 m respectievelijk 4 m. Aan de gronden tussen deze bouwblokken is de bestemming "Groen" toegekend, waar volgens de planregels geen gebouwen zijn toegelaten. Verder is in het voorliggende plan ten opzichte van het vorige bestemmingsplan het bouwblok aan de zuidzijde van dit plangebied verkleind. De raad heeft de in het plan opgenomen bouwmogelijkheden vanuit ruimtelijk oogpunt passend en aanvaardbaar geacht binnen deze (stedelijke) omgeving. Alhoewel niet valt uit te sluiten dat als gevolg van het onderhavige plan de privacy, de bezonning en het uitzicht ter plaatse van het perceel van [verzoeker] enigszins worden aangetast, heeft de raad zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op het standpunt kunnen stellen dat die aantasting niet zodanig zal zijn dat de raad daaraan bij de vaststelling van het plan een doorslaggevende betekenis had moeten toekennen. Daarbij wordt in overweging genomen dat het voorliggende plangebied ligt in een (stedelijke) omgeving waar dergelijke bebouwingsmogelijkheden niet ongebruikelijk zijn en dat de afstand van de voorziene woningen tot het perceel van [verzoeker] ongeveer 25 m bedraagt.

Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat de raad op de zitting over de aanduiding "plat dak" - die aan een klein deel van het noordelijke en zuidelijke bouwvlak is toegekend - heeft erkend dat er geen maximum bouw- en goothoogte zijn opgenomen. De voorzieningenrechter overweegt dat zoals de raad heeft uiteengezet in de omgevingsvergunning voor deze delen wordt uitgegaan van een maximale bouwhoogte van 4 m en dat de raad ter zitting voorts heeft toegezegd dat deze maximum bouw- en goothoogte ter plaatse van de aanduiding "plat dak" alsnog in het plan zal worden vastgelegd. De voorzieningenrechter gaat er dan ook vanuit dat in de tussentijd geen nieuwe omgevingsvergunning zal worden aangevraagd. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter onder deze omstandigheden ook in zoverre geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

Het betoog slaagt niet.

Parkeren

7.       [verzoeker] betoogt dat op grond van artikel 4.2.1 van de planregels op eigen terrein voldoende parkeerplaatsen dienen te worden aangelegd. Hij stelt dat uit de "Nota Parkeernormering 2016" van 21 september 2016 en het "Beeldkwaliteitsplan Broekland-Zuid" volgt dat twee parkeerplaatsen per woning dienen te worden aangelegd. Volgens hem worden in het plan maar twee woningen met twee parkeerplaatsen en vijf woningen met slechts één parkeerplaats gerealiseerd, waarmee volgens hem in strijd met de geldende parkeernormen is gehandeld. Hij stelt dat de zes openbare parkeerplaatsen aan de zuidzijde van het plangebied dit ook niet kunnen verhelpen.

7.1.    Artikel 4.2.1 van de planregels luidt: "Parkeervoorzieningen dienen in voldoende mate op eigen terrein te worden gerealiseerd."

Artikel 6, onder c en d, van de planregels luidt:

"c. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat voldoende parkeergelegenheid voor auto’s wordt gerealiseerd, overeenkomstig de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de Nota Parkeernormering 2016:

d. Als de beleidsregels als bedoeld onder c wijzigen, wordt met die wijziging rekening gehouden."

7.2.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat op grond van artikel 4.2.1 van de planregels in voldoende mate in parkeervoorzieningen op eigen terrein dient te worden voorzien. Ingevolge artikel 6, onder c en d, van de planregels moet bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen voldoende parkeergelegenheid op grond van de "Nota Parkeernormering 2016" dan wel een latere wijziging daarvan worden gerealiseerd. De raad is bij berekening van de benodigde parkeerbehoefte uitgegaan van de ten tijde van de vaststelling van het plan toepasselijke "Nota Parkeernormering 2021" van 12 oktober 2021. De raad heeft onderbouwd dat volgens de geactualiseerde parkeernormering de onderhavige planlocatie ligt in zone 4a "bebouwde kom buiten de ring" en dat voor de woningen met een grootte van meer dan 80 m² een parkeernorm van 1,7 parkeerplaats geldt, inclusief een aandeel van 0,3 parkeerplaats voor bezoekers. De raad heeft op grond daarvan berekend dat de parkeerbehoefte totaal 12 parkeerplaatsen zal bedragen. Het voorliggende plan voorziet in de aanleg van 15 parkeerplaatsen, waarvan 9 parkeerplaatsen op eigen terrein en 6 parkeerplaatsen op een openbare parkeerplaats aan de zuidzijde van het plangebied. De voorzieningenrechter ziet met de raad geen grond dat uit de "Nota Parkeernormering 2021" zou volgen dat de parkeerplaatsen alleen op eigen terrein mogen worden gerealiseerd. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het voorliggende plan in strijd met de "Nota Parkeernormering 2021" zou zijn vastgesteld.

Het betoog slaagt niet.

Peil

8.       [verzoeker] betoogt dat het plan in strijd met de rechtszekerheid zou zijn vastgesteld, omdat in artikel 2.13 van de planregels is verankerd dat het peil vanaf de kruin van de aan het bouwperceel grenzende weg of voor een gebouw in of op het water vanaf de niveaulijn van het water wordt gemeten. Hij stelt dat onduidelijk is hoe bij de voorziene woningen het peil en aldus de maximum bouw- en goothoogte moeten worden bepaald. Daarbij stelt hij dat bij deze woningen aan de voorkant de weg als het peil zal gelden, terwijl aan de achterkant het water als peil zal gelden. Volgens hem had vanwege deze onduidelijkheid een maximum aantal bouwlagen moeten worden opgenomen.

8.1.    Artikel 2.13 van de planregels luidt:

"Peil.

a. voor een (hoofd)gebouw met aangebouwde bijgebouwen: de hoogte van de kruin van de aan het bouwperceel grenzende weg;

b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;

c. voor een gebouw in/op het water: de niveaulijn van het water."

Artikel 4.2.2, onder e, van de planregels luidt:

"e. Met betrekking tot de hoogte van een hoofdgebouw geldt dat:

1. Ter plaatse van de aanduiding "maximale goothoogte" de aangegeven goothoogte geldt.

2. Ter plaatse van de aanduiding "maximale bouwhoogte" de aangegeven bouwhoogte geldt."

8.2.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat de woningen niet op of in het water zijn voorzien, maar aan de Indigoweg. Dit betekent dat op basis van artikel 2.13, onder a, van de planregels als peil voor de hoofdgebouwen met aangebouwde bijgebouwen geldt de kruin van deze aan het bouwperceel grenzende weg. Daarnaast overweegt de voorzieningenrechter dat de raad in de planregels geen maximum aantal bouwlagen heeft vastgelegd, maar dat - behoudens het gedeelte van het bouwvlak met de aanduiding "plat dak" - de maximum bouw- en goothoogte zijn vastgelegd. De voorzieningenrechter ziet op voorhand aldus geen aanleiding voor het oordeel dat het onderhavige plan op deze onderdelen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is vastgesteld.

Het betoog slaagt niet.

Vlonders

9.       [verzoeker] betoogt dat in het bestemmingsplan "De Groote Wielen" aan de gronden ten oosten van het plangebied de aanduiding "Vlonder - 1" is toegekend en op basis van de planregels bij dat bestemmingsplan de gronden met deze aanduiding zijn bestemd voor vlonders ten behoeve van woningen. Volgens hem is dit in strijd met het plan en de omgevingsvergunning die juist uitgaan van een project op land en niet op water. Hij stelt dat deze vlonders in strijd zijn met artikel 11.2.6, aanhef en onder a, en artikel 13.2.6, aanhef en onder c, van de planregels bij dat bestemmingsplan "De Groote Wielen", nu deze tuinen groter zijn dan 25 m² en de oevers dientengevolge maar voor maximaal 50% met vlonders mogen worden bebouwd, hetgeen volgens hem ten onrechte wordt overschreden.

9.1.    De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de gronden ten oosten van het plangebied op grond van het bestemmingsplan "De Groote Wielen" de bestemming "Water" en de aanduiding "Vlonder - 1" zijn toegekend. Op basis van artikel 11.2.6, aanhef en onder a, van de planregels behorende bij dat bestemmingsplan zijn ter plaatse van die aanduiding vlonders ten dienste van de voorziene woningen toegestaan. In artikel 11.2.6, aanhef en onder a, en artikel 13.2.6 van de planregels is daaraan nog een aantal voorwaarden verbonden, waaronder dat indien de woning beschikt over een tuin van meer dan 25 m², maximaal 50% van de oever met vlonders mag worden bebouwd. De raad heeft onderbouwd dat de totale oever waaraan de woningen kunnen worden gerealiseerd een oppervlakte heeft van 380 m² en dat de oppervlakte van de vlonders 147 m² zal bedragen, waarmee ongeveer 39% van de oever met vlonders zal worden bebouwd. De voorzieningenrechter ziet onder deze omstandigheden geen aanleiding voor de verwachting dat er per woning met een tuin van meer dan 25 m² meer dan 50% van de oevers met vlonders zal worden bebouwd. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat deze omgevingsvergunning in strijd met artikel 11.2.6 en artikel 13.2.6 van de planregels behorende bij het bestemmingsplan "De Groote Wielen" zou zijn vastgesteld.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie en proceskosten

10.     De voorzieningenrechter wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.

11.     De raad en het college hoeven geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. K. van Baaren, griffier.

w.g. Helder
voorzieningenrechter

w.g. Van Baaren
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2022

914