Uitspraak 202200341/1/R1


Volledige tekst

202200341/1/R1.
Datum uitspraak: 14 december 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Rijswijk,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2021 heeft het college de locatie met het nummer XJ40, tegenover [locatie 1], aangewezen voor de plaatsing van ondergrondse containers voor huishoudelijk afval.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2022, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. M.L. Vroom, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] woont op het adres [locatie 1]. Zij heeft mede namens de bewoners van [zes locaties] beroep ingesteld. Op de aangewezen locatie zijn twee ondergrondse containers voorzien, één voor PMD en één voor oud papier en karton. [appellant] en anderen kunnen zich niet met het besluit van 7 december 2021 verenigen omdat zij vrezen dat de aanwezigheid van de ondergrondse containers tot aantasting van hun woon- en leefklimaat leidt.

Toetsingskader

2.       Bij de keuze van een locatie voor een ondergrondse container moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de ondergrondse container.

Is de aangewezen locatie geschikt?

3.       [appellant] en anderen betogen dat de aangewezen locatie niet geschikt is. Zij vrezen voor geuroverlast, zoals zij nu al ervaren. Op de aangewezen locatie staan nu namelijk tijdelijke bovengrondse containers en is er veel sprake van geuroverlast doordat mensen afval naast de containers zetten, grofvuil in de containers doen en de kleppen open laten staan. Ook zullen er door de aanwezigheid van de ondergrondse containers veel mensen langs de voortuinen van [appellant] en anderen lopen, wat leidt tot een inbreuk op hun privacy. Voor [appellant] in het bijzonder zal het voorgaande het woon- en leefklimaat van haar gezin ernstig aantasten, omdat dit gezin de voortuin intensiever gebruikt dan de achtertuin in verband met de stand van de zon. Ten slotte vreest [appellant] voor de veiligheid van haar buiten spelende zoon, die in gevaar komt doordat de ophaalwagen vlakbij hun huis de bocht om moet. In dat kader wijst [appellant] op een incident waarbij de ophaalwagen een container liet vallen.

3.1.    In deze procedure gaat het om de aanwijzing van een locatie voor ondergrondse containers. De keuze van het gemeentebestuur om voor de inzameling van afval gebruik te maken van ondergrondse containers, ligt niet ter beoordeling voor. Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling in een procedure als deze of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van een ondergrondse container, toeneming van verkeer van en naar een ondergrondse container en (verkeers)hinder die gepaard gaat met het legen van een ondergrondse container. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt echter dat die gevolgen onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg hoeven staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van ondergrondse containers en door het regelmatig legen en schoonmaken zoveel mogelijk worden voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking in het algemeen beperkt is en dat het legen van ondergrondse containers maar van korte duur is. Als voorbeeld wijst de Afdeling op haar uitspraak van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2320. De Afdeling zal daarom enkel beoordelen of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen.

3.2.    De Afdeling is van oordeel dat het college locatie XJ40 heeft mogen aanwijzen voor de plaatsing van de ondergrondse containers. Het college heeft een zwaarder gewicht mogen toekennen aan het belang bij een doelmatige inzameling van afval dat met het plaatsen van de ondergrondse containers gediend is dan aan het belang van [appellant] en anderen bij een ongewijzigd woon- en leefklimaat. De Afdeling is van oordeel dat het college bij die afweging van belangen voldoende aandacht heeft besteed aan de belangen van [appellant] en anderen.

In de door [appellant] en anderen in algemene zin geuite vrees voor geuroverlast heeft het college geen belemmeringen hoeven zien voor het aanwijzen van locatie XJ40. Het college heeft voldoende gemotiveerd toegelicht dat de ondergrondse containers op ongeveer 8,5 m afstand van de tuin van [appellant] en anderen komen, aan de overzijde van een weg, en dat van de te plaatsen ondergrondse containers minder overlast te verwachten is dan van de huidige, tijdelijke bovengrondse containers. Dat is onder andere omdat ondergrondse containers andere vulopeningen hebben die geuren beter tegenhouden, en uitgerust zijn met een sensor die aan de afvalinzamelaar een sein geeft wanneer de containers vol raakt. Ook werken de ondergrondse containers, in tegenstelling tot de bovengrondse containers, met een pasjessysteem, waardoor er volgens het college minder kans is op verkeerd aangeboden afval. Tegen wel onjuist aangeboden afval wordt volgens het college handhavend opgetreden.

Ook in de door [appellant] en anderen gestelde aantasting van hun privacy heeft het college geen belemmeringen hoeven zien voor het aanwijzen van locatie XJ40. Het college heeft erop gewezen dat vanwege het pasjessysteem alleen bewoners van het Hof van Sion gebruik kunnen maken van de ondergrondse containers. Omdat deze bewoners toch al regelmatig langs de huizen van [appellant] en anderen komen, zal er volgens het college geen verslechtering in hun privacy te verwachten zijn. Dat is volgens de Afdeling geen onredelijk standpunt. Voor zover [appellant] en anderen stellen dat de ondergrondse containers hun uitzicht aantasten, heeft het college ter zitting toegelicht dat aan de straatkant een heg om de ondergrondse containers zal worden geplaatst met daarin alleen een opening om de containers te kunnen bereiken.

Weliswaar begrijpt de Afdeling de bezorgdheid van [appellant] over het veilig buitenspelen van haar zoon, maar het college heeft volgens de Afdeling voldoende gemotiveerd dat er geen sprake is van een verkeeronveilige situatie. Het college heeft namelijk toegelicht dat de locatie ligt in een hofje en dat de openbare ruimte in het Hof van Sion zo is ingericht dat er niet hard gereden kan worden. Ook heeft het college toegelicht dat de ophaalwagen maar een paar keer per week komt, veilig kan stoppen en veilig de containers kan legen. Over het door [appellant] aangehaalde incident, benadrukt het college dat het om een eenmalig incident ging waarvoor maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat dit nog een keer gebeurt. Ook wijst het college erop dat dit ging om het optillen van een bovengrondse container en dat het incident geen gevolgen had voor personen. Gelet op het voorgaande leidt ook dit eenmalige incident de Afdeling niet tot de conclusie dat het college locatie XJ40 niet had kunnen aanwijzen.

Het betoog slaagt niet.

Is er een geschiktere alternatieve locatie?

4.       In overweging 3.2 heeft de Afdeling geoordeeld dat het college de aangewezen locatie geschikt heeft mogen achten voor het plaatsen van de ondergrondse containers. De Afdeling zal beoordelen of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de aangewezen locatie vanwege de voorgestelde alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft mogen vasthouden aan zijn keuze voor de aangewezen locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

5.       [appellant] en anderen betogen dat de locatie naast het adres Hof van Sion 29 geschikter is, omdat de ondergrondse containers dan niet voor iemands voordeur hoeven te worden geplaatst. Ook hoeft de ophaalwagen niet de wijk in te rijden als de ondergrondse containers op de alternatieve locatie worden geplaatst, wat de verkeersveiligheid in de buurt ten goede komt.

5.1.    Het college heeft naar het oordeel van de Afdeling mogen kiezen voor de aangewezen locatie. Het college heeft voldoende inzichtelijk gemaakt waarom de door [appellant] en anderen voorgestelde locatie minder geschikt is voor het plaatsen van de ondergrondse containers dan de aangewezen locatie. Het college heeft over het niet kiezen van deze alternatieve locatie namelijk gemotiveerd toegelicht dat de ondergrondse containers daar op 2,5 m afstand van de voortuin van Hof van Sion 29 zouden komen, terwijl er bij [appellant] en anderen sprake is van een afstand van minimaal 8,5 m en maximaal 20,5 m. Ook moet de inzamelwagen op die locatie volgens de door het college op zitting gegeven toelichting meer manoeuvreren, in de bocht stil staan en achteruit terug rijden, wat volgens het college niet wenselijk is. De keuze voor het alternatief zou volgens het college verder betekenen dat de bocht in de weg zou moeten worden aangepast en de grond bouwrijp moet worden gemaakt. Dat brengt volgens het college onnodige kosten met zich, aangezien de aangewezen locatie al geschikt is. De omstandigheid dat op korte afstand van [locatie 2] ook ondergrondse containers zijn geplaatst, betekent, gelet op de hiervoor door het college gegeven toelichting, niet dat de alternatieve locatie al daarom ook geschikter is dan de aangewezen locatie.

Conclusie

6.       Het beroep is ongegrond.

7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.

w.g. Verburg
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Montagne

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2022

374-1008