Uitspraak 202107913/1/R1
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2022:3743
- Datum uitspraak
- 14 december 2022
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 2 november 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen vastgesteld dat op het gemeentelijk terrein tussen de Weurtseweg, Bronsgeeststraat en Biezenstraat in Nijmegen en op de adressen Biezenstraat 16 t/m 32, Bronsgeeststraat 7 t/m 69, Weurtseweg 37 t/m 71 en Krayenhofflaan 10 sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Voor alleen het perceel Biezenstraat 16 en het aangrenzende zuidelijke deel van het gemeentelijk terrein is spoedige sanering noodzakelijk. Voor het perceel Biezenstraat 16 en het aangrenzende zuidelijke deel van het gemeentelijk terrein heeft het college vastgesteld dat er sprake is van een risico voor de menselijke gezondheid. Daarom is volgens het college voor dat perceel en het zuidelijk deel van het gemeentelijk terrein spoedige sanering als bedoeld in artikel 37 van de Wet bodembescherming noodzakelijk. [appellant] woont op het adres [locatie]. Hij gebruikt met diverse omwonenden het middendeel van perceel 2758 als volkstuin. De gemeente gedoogt dit gebruik.
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Bodembescherming
202107913/1/R1.
Datum uitspraak: 14 december 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Nijmegen,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2021 heeft het college vastgesteld dat op het gemeentelijk terrein tussen de Weurtseweg, Bronsgeeststraat en Biezenstraat in Nijmegen en op de adressen Biezenstraat 16 t/m 32, Bronsgeeststraat 7 t/m 69, Weurtseweg 37 t/m 71 en Krayenhofflaan 10 sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Voor alleen het perceel Biezenstraat 16 en het aangrenzende zuidelijke deel van het gemeentelijk terrein is spoedige sanering noodzakelijk.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een nader stuk ingediend. Het college heeft daarna ook een verweerschrift uitgebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2022, waar het college, vertegenwoordigd door drs. M. Lemmen, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het college heeft van de gemeente een melding ontvangen dat de bodem in het gebied tussen de Weurtseweg, Bronsgeeststraat en Biezenstraat en Krayenhofflaan in Nijmegen verontreinigd is met lood, koper, zink en Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK). Het college heeft bij besluit van 2 november 2021 vervolgens vastgesteld dat in dat gebied inderdaad sprake is van een ernstige bodemverontreiniging als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Wet bodembescherming. Het gebied met ernstige bodemverontreiniging bestaat voor een groot deel uit een gemeentelijk terrein met kadastraal perceelnummer 2758. Een deel van het midden van het gemeentelijk terrein maakt geen onderdeel uit van het geval van verontreiniging. Voor het perceel Biezenstraat 16 en het aangrenzende zuidelijke deel van het gemeentelijk terrein heeft het college vastgesteld dat er sprake is van een risico voor de menselijke gezondheid. Daarom is volgens het college voor dat perceel en het zuidelijk deel van het gemeentelijk terrein spoedige sanering als bedoeld in artikel 37 van de Wet bodembescherming noodzakelijk.
[appellant] woont op het adres [locatie]. Hij gebruikt met diverse omwonenden het middendeel van perceel 2758 als volkstuin. De gemeente gedoogt dit gebruik.
De gemeente is van plan om perceel 2758 te verkopen aan een ontwikkelaar, zodat daar woningen kunnen worden gebouwd.
Behandeling van het beroep
2. [appellant] betoogt dat het college bij het nemen van het besluit van 2 november 2021 geen rekening heeft gehouden met zijn belangen en die van omwonenden bij het behoud van het middendeel van perceel 2758, dat zij al 10 jaar als volkstuin gebruiken. Hij wijst erop dat het college alleen voor het zuidelijke deel van perceel 2758 heeft bepaald dat dit spoedig gesaneerd moet worden. Uit het besluit blijkt volgens [appellant] echter ook dat het college van plan is om het noordelijke deel van perceel 2758 tegelijk met het zuidelijk deel te saneren en daarbij het middendeel van het perceel, waaronder de volkstuin, vrij te maken van begroeiing om het als werkterrein te kunnen gebruiken. Het college heeft volgens [appellant] ten onrechte geen besluit genomen over die delen van perceel 2758. Omdat het besluit van 2 november 2021 niet slaat op het middendeel, is het volgens [appellant] dus niet nodig om de begroeiing, waaronder de volkstuin, weg te halen. Het is voor de sanering sowieso niet noodzakelijk om alle begroeiing daar weg te halen, zo stelt [appellant]. Bovendien kan het volgens [appellant] nog vier jaar duren voordat het perceel ontwikkeld wordt, omdat het bestemmingsplan eerst gewijzigd moet worden. Het gevolg daarvan is dat het perceel volgens [appellant] vier jaar onnodig braak komt te liggen.
2.1. De Afdeling is van oordeel dat het besluit van 2 november 2021 met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen. De Afdeling begrijpt de wens van [appellant] om het groen en de volkstuin te behouden. Het college heeft met dat belang in zijn besluit van 2 november 2021 echter geen rekening hoeven houden. Het plan van het college om het noordelijk deel van het perceel tegelijkertijd met het zuidelijk deel van perceel 2758 te saneren en het middendeel van het perceel 2758 te gebruiken als werkterrein, maakt geen onderdeel uit van het besluit van 2 november 2021 en is daarmee geen onderdeel van deze procedure. En juist die keuze is de reden dat het groen en de volkstuin moeten verwijden. De passages uit het besluit over deze delen van perceel 2758 zijn, zoals het college ook heeft toegelicht, slechts opgenomen om burgers te informeren en hebben geen rechtsgevolg.
De Afdeling overweegt verder dat het besluit van 2 november 2021 moet worden getoetst aan de Wet bodembescherming. Dit betekent dat die toets zich beperkt tot de aspecten die over de bodemkwaliteit gaan. De beroepsgronden van [appellant] gaan niet over de bescherming van de bodem en daarmee de bodemkwaliteit, maar over de wijze van uitvoering van de sanering en de effecten van die uitvoering voor het groen en de volkstuin. Ook biedt de Wet bodembescherming geen grondslag voor het college om de start van de sanering en de werkzaamheden die daarmee verband houden afhankelijk te stellen van (voorgenomen) ruimtelijke besluiten, zoals het bestemmingsplan dat de ontwikkeling van woningen op het perceel mogelijk moet maken.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
3. Het beroep is ongegrond.
4. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Verburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Montagne
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2022
374-1008