Uitspraak 202107838/1/R4


Volledige tekst

202107838/1/R4.
Datum uitspraak: 14 december 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Keijenborg, gemeente Bronckhorst,

appellant,

en

de raad van de gemeente Bronckhorst,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Stedelijk gebied; veegplan 2021-2" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2022, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B] zijn verschenen. Ook is ter zitting de Stichting dorpsraad Keijenborg en omgeving, vertegenwoordigd door W.J.R. van Vijfeyken en J.H.J. Aldering, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       De raad heeft met het voorliggende bestemmingsplan onder meer willen voorzien in de mogelijkheid om op de gronden aan de [locatie 1] in Keijenborg (hierna: het perceel) een multifunctioneel sportcomplex te realiseren bestaande uit bebouwing en open sportvelden. Op de gronden zijn nu een aantal open sportvelden, een clubgebouw en parkeervoorzieningen aanwezig. Om realisatie van het sportcomplex mogelijk te maken is het bouwvlak, ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan "Stedelijk gebied Bronckhorst" zoals vastgesteld bij besluit van 31 maart 2016, vergroot en verplaatst naar het noorden.

[appellant] woont in de woning aan de [locatie 2] te Keijenborg, in de directe nabijheid van het sportcomplex. Hij vreest door de realisering en het gebruik van het sportcomplex voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat, onder meer door een toename van geluid- en verkeershinder.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.

Situering bebouwing

3.       [appellant] betoogt dat de voorziene situering van het bouwvlak leidt tot een onaanvaardbare verslechtering van zijn woon- en leefklimaat. [appellant] stelt dat te weinig ruimte overblijft tussen het gebouw en zijn woning. Op deze beperkte ruimte zijn de parkeervoorzieningen voorzien en daar zullen de bezoekers van het sportcomplex dus aan- en afrijden. Doordat meer mensen het sportcomplex zullen gaan bezoeken, is hierdoor een sterke toename van overlast bij zijn woning te verwachten.

[appellant] betoogt verder dat de raad de door hem voorgestelde alternatieve situering van het bouwvlak ten onrechte heeft afgewezen. De bomenrij is volgens [appellant] niet cultuurhistorisch waardevol omdat deze pas rond 1970 is gerealiseerd.

Het voorstel van [appellant] is om het clubgebouw te verplaatsen naar de gronden waar nu de tennisbanen zijn voorzien. De tennisbanen, ter hoogte van de bomenrij aan de noordzijde, zouden dan vooralsnog moeten worden weggelaten om dan later op nog te verwerven gronden naast de huidige bomenrij te worden gerealiseerd, aldus [appellant]. Ook heeft hij voorgesteld de huidige bebouwing te behouden. Hij stelt dat met de door hem voorgestelde alternatieve situering van het bouwvlak minder overlast zal ontstaan.

3.1.    De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.

3.2.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat niet te verwachten is dat door de gekozen situering van het bouwvlak, vanwege een toename van het aantal bezoekers zodanige overlast bij de woning van [appellant] zal ontstaan dat hierdoor sprake is van een onaanvaardbare verslechtering van het woon- en leefklimaat van [appellant]. Daarbij is van belang geacht dat de afstand tussen het voorziene bouwvlak en de woning van [appellant] ongeveer 52 m bedraagt terwijl de huidige bebouwing op ongeveer 17 m van zijn woning is gebouwd. Daarnaast is er een inpassingsplan gemaakt, waarvan de uitvoering en instandhouding bovendien als voorwaardelijke verplichting in het plan is opgenomen, zo stelt de raad. Onderdeel van dit inpassingsplan is onder meer het behoud en de aanleg van groen, waaronder bomen. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat behoud van de huidige bebouwing, zoals [appellant] heeft aangedragen niet mogelijk is, omdat dan onvoldoende ruimte overblijft om de parkeervoorzieningen voor het sportcomplex te realiseren.

De raad heeft de door [appellant] voorgestelde alternatieve situering in de zienswijzennota besproken. De raad heeft ter zitting van de Afdeling het standpunt herhaald dat het aangedragen alternatief om meerdere redenen ongeschikt is. Allereerst omdat dat ertoe zou leiden dat de voorziene tennisbanen komen te vervallen of moeten worden verplaatst naar de Pastoor Thuisstraat. Beide opties zijn niet acceptabel want het laten vervallen past niet binnen de doelstelling om een multifunctionele sportaccommodatie te realiseren. In de tweede plaats zal het verplaatsen van de tennisvelden tot meer overlast voor omwonenden leiden, omdat een deel van de binnen het bouwvlak voorziene bebouwing een geluidafschermende werking heeft, aldus de raad.

Ook is het voorgedragen alternatief volgens de raad ongeschikt omdat daardoor de bomenrij aan de noordzijde niet kan worden behouden. Deze sinds ongeveer 1970 aanwezige bomenrij is weliswaar niet cultuurhistorisch, maar, gelet op het ruimtelijk wensbeeld, wel landschappelijk waardevol. In het verweerschrift heeft de raad erop gewezen dat deze bomenrij, op grond van het gemeentelijke bomenbeleidsplan "Raamwerk voor een rijk landschap" uit 2016, onderdeel is van het Groene Raamwerk. Het Groene Raamwerk heeft een beschermde status.

3.3.    De Afdeling ziet in het betoog van [appellant] geen aanleiding voor het oordeel dat het bouwvlak in het voorliggende plan te dicht op de woning van [appellant] is gesitueerd en daardoor onaanvaardbare gevolgen ontstaan voor het woon- en leefklimaat van [appellant]. Gelet op de toelichting van de raad, de afstand tussen het bouwvlak en de woning van [appellant] en de in het plan opgenomen voorwaardelijke verplichting over het inpassingsplan met de daarin beoogde groene omzoming van het sportcomplex en het parkeerterrein, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gekozen situering van het bouwvlak in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij is van belang dat op een groot deel van de ruimte tussen het bouwvlak en de woning van [appellant] ook in de huidige situatie al parkeervoorzieningen zijn gerealiseerd en dat van een onaanvaardbare geluidhinder ten gevolge van de realisatie van het nieuwe parkeerterrein, zoals hieronder onder 6 zal worden overwogen, niet is gebleken.

In zoverre slaagt het betoog niet.

3.4.    De raad heeft verder het door [appellant] voorgestelde alternatief bekeken en de voor- en nadelen daarvan afgewogen bij de vaststelling van het plan. De Afdeling is van oordeel dat de raad, vanwege de in de plantoelichting geformuleerde wens om met het plan te willen voorzien in de mogelijkheid om een multifunctionele sportaccommodatie te realiseren en het belang aan het behouden van de bomenrij, toereikend heeft gemotiveerd waarom het niet voor dat alternatief heeft gekozen.

Het betoog slaagt niet.

Verkeer

4.       [appellant] betoogt verder dat het plan zal leiden tot verkeersoverlast. Hij stelt daartoe dat de raad in zijn beoordeling het aantal bezoekers heeft onderschat waardoor de raad is uitgegaan van een te laag aantal extra verkeersbewegingen richting de hoofdingang, de fietsenstalling en de leveranciersingang van het sportcomplex.

4.1.    De raad heeft voorafgaand aan de vaststelling van het plan een inschatting gemaakt van de ter verwachten extra verkeersbewegingen aan de hand van de CROW-publicatie 381 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie". De raad is er van uitgegaan dat het aantal extra verkeersbewegingen in het weekend, wanneer de verkeersgeneratie het hoogst is, maximaal 274 verkeersbewegingen per etmaal zal zijn.

[appellant] heeft zijn standpunt dat de raad bij de vaststelling van het plan van een onjuist aantal verkeersbewegingen is uitgegaan niet nader gemotiveerd. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het door de raad ingeschatte aantal extra verkeersbewegingen en de conclusie dat gelet op dit aantal geen onaanvaardbare overlast van de in het plan voorziene toename van verkeer te verwachten is.

Het betoog slaagt niet.

Parkeren

5.       [appellant] betoogt dat het plan zal leiden tot parkeeroverlast. Hij stelt daartoe dat de raad in zijn beoordeling het aantal bezoekers en daarmee het aantal benodigde parkeerplaatsen heeft onderschat.

5.1.    In de plantoelichting staat dat het plan is getoetst aan het gemeentelijk beleid over parkeren zoals neergelegd in het document "Beleidsregels Parkeernormen Gemeente Bronkhorst" uit 2013. Bij het bepalen van de parkeernormen is de gemeente uitgegaan van de cijfers in de CROW-publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" uit 2012.

In het verweerschrift heeft de raad er ook op gewezen dat in het bestemmingsplan een voorwaarde is opgenomen als het gaat om de zorg voor voldoende parkeerplaatsen.

5.2.    Artikel 9.1.1, onder e, van de planregels luidt:

"Voor parkeren is het gestelde in 19.2 van toepassing bij het bouwen en het wijzigen van het toegelaten gebruik van gronden en gebouwen zoals opgenomen in 9.1.1."

Artikel 19.2 luidt:

"Bij het wisselen of toevoegen van functies van gebouwen en gronden binnen de in de betreffende bestemming toegelaten functies, mag dit gewijzigde gebruik pas plaatsvinden indien ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen is voldaan aan de normering zoals hiervoor is opgenomen in de op het moment van ingebruikname van gronden of bouwwerken geldende "Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst"."

5.3.    De Afdeling stelt vast dat de raad in het plan een bindende voorwaarde heeft opgenomen waarmee is geregeld dat het sportcomplex alleen kan worden gerealiseerd als voldaan wordt aan de normering zoals opgenomen in de "Beleidsregel parkeernormen Bronckhorst". Ter zitting heeft de raad nader toegelicht dat er 80 parkeerplaatsen zullen moeten worden gerealiseerd en dat daar ook voldoende ruimte voor is.

In de enkele stelling van [appellant] dat de raad bij de beoordeling van het plan is uitgegaan van een te laag aantal bezoekers en daarmee een te laag aantal parkeerplaatsen, ziet de Afdeling geen aanleiding om te twijfelen aan de uitvoerbaarheid van het plan. De Afdeling ziet daarom ook geen aanleiding voor het oordeel dat ten gevolge van het in het plan voorziene sportcomplex sprake zal zijn van een onaanvaardbare parkeeroverlast voor de omgeving.

Het betoog slaagt niet.

Geluidsoverlast

6.       [appellant] betoogt verder dat onvoldoende is gemotiveerd dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare geluidhinder. Volgens hem is in de huidige situatie al sprake van geluidhinder en zal dit door de verplaatsing van het sportcomplex toenemen.

6.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat ook bij de realisatie van het sportcomplex wat betreft geluid een goed woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd. Ter ondersteuning daarvan wijzen zij op het aan het plan ten grondslag gelegde akoestisch onderzoek omgevingsgeluid "Keijenborg, Sportcomplex Bronckhorst Midden" van SAB-adviseurs van 10 maart 2021.

6.2.    [appellant] heeft de resultaten van dat akoestisch onderzoek niet weersproken aan de hand van concrete gegevens. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de raad dat ook bij de realisatie van het sportcomplex ten aanzien van het aspect geluid een goed woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd. Dat betekent dat het betoog niet kan slagen.

Overigens is ter zitting door partijen uitgesproken dat zij het belangrijk vinden om over eventuele overlast met elkaar in gesprek te blijven. De Afdeling stelt deze opstelling van betrokken partijen op prijs.

Conclusie

7.       Het beroep is ongegrond.

8.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Vermeulen
griffier

700-947