Uitspraak 202107865/1/R1


Volledige tekst

202107865/1/R1.
Datum uitspraak: 7 december 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Hengstdijk, gemeente Hulst,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West-­Brabant van 5 november 2021 in zaak nr. 20/6377 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Hulst.

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2020 heeft het college geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het legaliseren van een fruitboomgaard op het perceel [locatie] te Hengstdijk.

Bij uitspraak van 5 november 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college en [partij] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2022, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door M.J.R. van den Broecke, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. M.M. Buiter, advocaat te Alkmaar, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] heeft op 9 januari 2018 een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend om een perenboomgaard op het perceel [locatie] te Hengstdijk te legaliseren. Op het perceel bevindt zich de boerderij "De Oude Haven". [appellant] is de eigenaar van landwinkel Oude Stoof en beheert de fruitboomgaard. De aangevraagde omgevingsvergunning ziet op de activiteit "gebruiken in strijd met het bestemmingsplan". De fruitboomgaard ligt, in strijd met het bestemmingsplan 'Buitengebied Hulst', binnen een afstand van 50 meter tot gronden met de bestemming "Wonen". De kortste afstand van de buitenste bomenrij tot het perceel met de bestemming "Wonen" bedraagt ongeveer 8 meter. Het college heeft bij besluit van 24 maart 2020, onder verwijzing naar de weigering van raad van de gemeente tot afgifte van de verklaring van geen bedenkingen, geweigerd de omgevingsvergunning te verlenen. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. [appellant] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en heeft daartegen hoger beroep ingesteld. [partij] woont aan de [locatie] te Hengstdijk en stelt dat het bespuiten van de boomgaard gevaar voor haar gezondheid en de gezondheid van haar kinderen oplevert.

Hoger beroep van [appellant]

2.       [appellant] betoogt dat hij bij de aanvraag onderzoeksrapporten van SPA WNP Ingenieurs van 6 februari 2018 en 16 juli 2019 heeft overgelegd, waarin onder verwijzing naar het rapport van Plant Research International van de Wageningen Universiteit van mei 2015 ("Driftblootstelling van omstanders en omwonenden door boomgaard-bespuitingen", hierna: PRI 2015) is geconcludeerd dat een spuitzone van 5 meter afdoende is om gezondheidsrisico’s voor omwonenden in dit geval tot een aanvaardbaar niveau te beperken. [appellant] voert in dit verband aan dat het mogelijk is om de afstand van 50 meter die, volgens jurisprudentie van de Afdeling, in het algemeen als vuistregel wordt gehanteerd, te verkleinen. Daaraan moet een deugdelijke motivering ten grondslag liggen, die gebaseerd moet zijn op een zorgvuldig op de locatie toegesneden onderzoek. Volgens [appellant] is het onderzoek door SPA een dergelijk onderzoek. [appellant] voert aan dat het onbegrijpelijk en onnavolgbaar is om dit onderzoek als onvoldoende te kwalificeren. Er was volgens [appellant], anders dan het college meent, geen noodzaak om de voortschrijdende inzichten en ontwikkelingen die in het rapport van het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid en Milieu 2019-0052 zijn vermeld te verwerken in het locatiespecifieke onderzoek van SPA WNP. In dit verband zijn volgens [appellant] het Ctgb advies aan het ministerie van LNV en de brief van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 7 oktober 2019 aan de Tweede Kamer van belang. Het Ctgb stelt dat de onderzoeken laten zien dat onder realistische gebruiksomstandigheden de veilige grenswaarden niet worden overschreden en dat omwonenden geen gezondheidsrisico’s lopen.

Over huisstof en verdamping geldt volgens [appellant] dat de situatie bij fruitteelt gunstiger is dan de situatie bij de teelt van bloembollen. Over verdamping heeft het RIVM geconcludeerd dat er verspreiding kan zijn door verdamping, maar dat dit in de bloembollenteelt geen risico oplevert. Hieruit kan worden geconcludeerd dat dit ook het geval is in de fruitteelt, waar er immers wel een spuitvrije zone is, in zijn geval van 10 meter. [appellant] betoogt tot slot dat de zware bewijslast die op hem wordt gelegd, en het belang van de sector bij praktisch toepasbare regelgeving, het noodzakelijk maken dat de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: STAB) wordt ingeschakeld om een deskundig en onafhankelijk oordeel te geven over deze situatie.

3.       De hiervoor onder 2 vermelde gronden zijn in essentie een herhaling van wat [appellant] in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom het gemotiveerde oordeel van de rechtbank over die gronden onjuist zou zijn. De Afdeling kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel rust. In aanvulling hierop overweegt de Afdeling dat zij, gelet op haar uitspraak van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3018, geen aanleiding ziet om de STAB in te schakelen. Het betoog van [appellant] slaagt daarom niet.

4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.

w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Yildiz
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2022

594