Uitspraak 202204938/1/R3 en 202204938/2/R3


Volledige tekst

202204938/1/R3 en 202204938/2/R3.
Datum uitspraak: 1 december 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), allen wonend te Capelle aan den IJssel,

verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2022 heeft het college aan Puka Project 2903 B.V. een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 74 woningen en een commerciële ruimte ter plaatse van De Mient 22, 22a, 24 en 26 te Capelle aan den IJssel.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld. [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter ook verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker] en Puka Project 2903 B.V. hebben nadere stukken ingediend.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het college en Puka Project 2903 B.V. hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 november 2022, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [verzoeker] en [verzoeker A], en het college, vertegenwoordigd door mr. K.C. Tobias, ing. F.W.J. van der Waal, R. Kandel en T. Buijze, zijn verschenen.

Voorts is ter zitting Puka Project 2903 B.V., vertegenwoordigd door mr. M. Hoogesteger, advocaat te Rotterdam, [gemachtigden], als partij gehoord.

Overwegingen

Kortsluiting

1.       Ter zitting is aan de orde gekomen of de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak (de zogenoemde "kortsluiting"). Bij die gelegenheid hebben [verzoeker], het college en Puka Project 2903 B.V. toestemming voor kortsluiting gegeven. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Inleiding

2.       Het college heeft met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) bij besluit van 5 juli 2022 een omgevingsvergunning verleend, waarmee is voorzien in de bouw van 74 woningen en een commerciële ruimte ter plaatse van De Mient 22, 22a, 24 en 26 te Capelle aan den IJssel. Er zullen 28 grondgebonden woningen (stadswoningen), 46 appartementen, een commerciële ruimte (kantoorfunctie), een brug en beschoeiingen worden gerealiseerd.

3.       [verzoeker] woont naast het plangebied en kan zich niet verenigen met het besluit. Volgens hem is er sprake van hoogbouw en heeft er onvoldoende participatie plaatsgevonden.

Ontvankelijkheid

4.       Ter zitting heeft het college betoogd dat enkel de heer [verzoeker] beroep heeft ingesteld en daarom alleen moet worden gekeken of hij ontvankelijk is. Daarbij stelt de raad zich op het standpunt dat de heer [verzoeker] geen belanghebbende is, omdat hij bijna geen feitelijke gevolgen ondervindt van het bestreden plan en gevolgen van enige betekenis ontbreken.

4.1.    De voorzieningenrechter stelt vast dat [verzoeker] via het digitaal loket beroep heeft ingesteld. Onderaan het ingediende beroepschrift staan de namen "[verzoeker], [verzoeker B] en [verzoeker A]". Later in de procedure zijn er machtigingen overgelegd van [verzoeker B] en [verzoeker A] waarin zij [verzoeker] hebben gemachtigd om hen te vertegenwoordigen in de procedure. In het beroepschrift wordt ook gesproken over "wij".

De voorzieningenrechter leidt uit het vorenstaande af dat [verzoeker] zowel namens zichzelf als namens [verzoeker B] en [verzoeker A] beroep heeft ingesteld.

4.2.    Voor zover het college zich op het standpunt stelt dat [verzoeker] geen belanghebbende is, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestreden besluit gecoördineerd is voorbereid met toepassing van artikel 3:30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro). Bij besluit van 21 maart 2022 heeft de raad van de gemeente Capelle aan den IJssel besloten dat op grond van artikel 3.30 van de Wro de coördinatieregeling van toepassing is ter uitvoering van het vastgestelde gebiedspaspoort De Mient en ten behoeve van een integraal en overzichtelijke proces van besluitvorming rondom het project De Mient Midden. Ingevolge artikel 3.31, derde lid, van de Wro is op de voorbereiding van gecoördineerde besluiten de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb van toepassing en kan door een ieder een zienswijze naar voren worden gebracht.

In de uitspraken van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786, en 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, is de Afdeling ingegaan op de gevolgen van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7, over de toepassing van artikel 6:13 Awb. Uit die uitspraken blijkt dat in zaken waarin de wetgever een ieder de mogelijkheid heeft gegeven om zienswijzen naar voren te brengen allen die zienswijzen naar voren hebben gebracht over het ontwerpbesluit, toegang hebben tot de rechter, ook al zijn zij geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Indien geen gebruik is gemaakt van de gelegenheid om zienswijzen in te dienen, bestaat alleen recht op toegang tot de rechter indien betrokkene belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

De voorzieningenrechter stelt vast dat de mogelijkheid is geboden om tegen het ontwerpbesluit zienswijzen in te dienen. Daarbij stelt de voorzieningenrechter vast dat de heer [verzoeker] een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit. De vraag of [verzoeker] belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb laat de voorzieningenrechter daarom in het midden.

Hoogbouw

5.       [verzoeker] betoogt dat er sprake is van hoogbouw. Het college stelt zich ten onrechte op het standpunt dat de hoogbouw in lijn is met de Stadsvisie "Met het oog op de toekomst" van de gemeente Capelle aan den IJssel van 27 september 2021 (hierna: de Stadsvisie), de Structuurvisie 2030 "Parkstad naast economische motor" van de gemeente Capelle aan den IJssel van 10 juni 2013 (hierna: de Structuurvisie) en het Gebiedspaspoort De Mient van de gemeente Capelle aan den IJssel vastgesteld op 14 maart 2016 (hierna: het Gebiedspaspoort). Volgens [verzoeker] is hier geen sprake van. Daarnaast wijst [verzoeker] erop dat de voorziene ontwikkeling voorziet in hoogteaccenten, terwijl die accenten in het advies van het gemeentelijke Q-team als hoogbouw worden getypeerd en hoogbouw juist als niet wenselijk wordt beschouwd. Ter zitting wijst [verzoeker] er ook op dat de Stadsvisie op een latere datum is vastgesteld dan het bestreden besluit en dat derhalve het college zich daarom niet mag baseren op de Stadsvisie.

5.1.    Uit de bouwtekeningen van de bestreden omgevingsvergunning blijkt dat het voorziene appartementencomplex bestaat uit vier blokken en het grootste blok 9 bouwlagen heeft en een hoogte van ongeveer 28 m.

5.2.    Voor zover [verzoeker] verwijst naar de Stadsvisie, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Het college stelt zich op het standpunt dat de hoogbouwkaart in de Stadsvisie indicatief is en alleen de globale zones aangeeft. De locatie van de voorziene ontwikkeling behoort niet bij deze globale zones voor hoogbouw, maar uit de Stadsvisie volgt ook niet dat bebouwing met 9 bouwlagen moeten worden aangemerkt als hoogbouw, aldus het college. In de Stadsvisie is geen definitie opgenomen voor hoogbouw. Ter zitting heeft het college toegelicht dat aansluiting moet worden gevonden bij de definitie van hoogbouw in het Bouwbesluit 2012 en omdat de voorziene ontwikkeling een hoogte van 28 m zal krijgen er geen sprake is van hoogbouw. Afdeling 2.14 van het Bouwbesluit 2012 (Hoge en ondergrondse gebouwen, nieuwbouw) relateert hoge gebouwen aan een te bouwen bouwwerk waarin een vloer van een gebruiksgebied hoger dan 70 meter boven het meetniveau ligt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat in dit geval aansluiting kan worden gezocht bij het Bouwbesluit 2012 en dat gelet hierop de voorziene ontwikkeling niet aan te merken is als hoogbouw. De voorzieningenrechter ziet gelet op het vorenstaande aanleiding voor het oordeel dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat de voorziene ontwikkeling met 9 bouwlagen past binnen de kaders van het Stadsvisie.

5.3.    Voor zover [verzoeker] verwijst naar de Structuurvisie, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het college in het verweerschrift stelt dat de Stadsvisie (2021) de Structuurvisie 2030, vastgesteld in 2013, heeft vervangen. Ook in de Stadsvisie staat dat de Structuurvisie in aansluiting op de Stadsvisie (2012) is opgesteld, maar dat het programma uit de Structuurvisie voor een groot deel al is uitgevoerd en dat derhalve de Stadsvisie (2021) tot aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet een Structuurvisie is als bedoeld in de Wro. De voorzieningenrechter ziet gelet hierop geen aanknopingspunten waarom de voorziene ontwikkeling ook nog moet worden getoetst aan de Structuurvisie 2030.

5.4.    Voor zover [verzoeker] verwijst naar het Gebiedspaspoort, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. In het Gebiedspaspoort staat dat gebouwen met hoogteaccenten mogelijk zijn in goed overleg met het kwaliteitsteam. Het college heeft toegelicht dat hiermee het gemeentelijke Q-team wordt bedoeld. Het college heeft verder toegelicht dat het hoogteaccent van de voorziene ontwikkeling zorgvuldig is vormgegeven ook met het oog op schaduwwerking en privacy op de directe omgeving. In het grotere gebied langs de Hollandsche IJssel bevinden zich meerdere hoogteaccenten van 8 tot 11 bouwlagen en in afstemming met het Q-team is bepaald dat het hoogteaccent van de voorziene ontwikkeling met 9 bouwlagen passend is. De voorzieningenrechter ziet gelet op het vorenstaande aanleiding voor het oordeel dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat de voorziene ontwikkeling past binnen de kaders van het Gebiedspaspoort.

5.5.    Voor zover [verzoeker] verwijst naar het advies van het Q-team, ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten dat de voorziene ontwikkeling met 9 bouwlagen niet is toegestaan. Ook ziet de voorzieningenrechter niet in dat het Q-team niet positief heeft geadviseerd over hoogbouw. Het Q-team heeft de aanvraag van de voorziene ontwikkeling beoordeeld op basis van de criteria in het gebiedspaspoort Mient. Zo staat in het advies van het Q-team van 22 januari 2021 het volgende: "Het hoge volume met zijn getrapte opbouw is goed doordacht, goed geplaatst en goed vormgegeven onder meer i.v.m. bezonning. In een welstandsvrij gebied waarbinnen 'hoogbouw' is toegestaan, is ook voor andere bouwers duidelijk dat er hoogbouw kan komen ook op betrekkelijk korte afstand van (particuliere) laagbouwwoningen."

5.6.    In hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter gelet op het vorenstaande geen aanleiding voor het oordeel dat het college de voorziene ontwikkeling van 9 bouwlagen niet in overeenstemming met de Structuurvisie, de Stadsvisie, het Gebiedspaspoort en het advies van het

Q-team heeft kunnen achten.

Het betoog faalt.

Participatie

6.       [verzoeker] voert aan dat participatie in onvoldoende mate heeft plaatsgevonden. [verzoeker] wijst erop dat op zijn verzoek om een separate bewonersbijeenkomst te organiseren niet is gereageerd door de gemeente. Er had volgens [verzoeker] een intensief participatietraject moeten plaatsvinden, waar alle betrokkenen actief aan konden deelnemen.

6.1.    Voor zover [verzoeker] stelt dat hij voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan onvoldoende is betrokken bij de besluitvorming, overweegt de voorzieningenrechter dat het bieden van inspraak, zoals de bedoelde burgerparticipatie, voorafgaand aan de terinzagelegging van een ontwerpbesluit, geen onderdeel uitmaakt van de in de Wro wettelijk voorgeschreven voorbereidingsprocedure. Het eventueel niet of onvoldoende bieden van inspraak in deze fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het ontwerpbesluit. Dat niet volledig gehoor is gegeven aan de bezwaren van de omwonenden maakt niet dat de besluitvormingsprocedure onzorgvuldig is verlopen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de raad in zijn verweerschrift stelt dat er aandacht is geweest voor het ophalen van input bij omwonenden en het aangaan van een dialoog over de voorziene ontwikkeling. Zo zijn er op 11 december 2019, 9 juli 2020, 16 juli 2020, 9 december 2020 en 14 december 2021 bewonersavonden georganiseerd. Ook heeft op 24 februari 2022 nog een gesprek plaatsgevonden tussen de omwonenden, Puka Project 2903 B.V. en de gemeente.

Het betoog faalt.

Beschoeiing

7.       [verzoeker] voert aan dat het college ten onrechte stelt dat de voorziene beschoeiing bij het bruggetje vergunningsvrij is. Hij wijst op artikel 2, aanhef en onderdeel 13, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) en voert aan dat een omgevingsvergunning wel is vereist. Ter zitting heeft [verzoeker] nader toegelicht dat hij zelf metingen heeft gedaan en dat de beschoeiing vanaf de waterbodem gemeten meer dan 1,40 m hoog zal zijn, waardoor er dus een vergunningsplicht geldt.

7.1.    Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.

Ingevolge artikel 2.3, tweede lid, van het Bor in samenhang gelezen met artikel 2, aanhef en onderdeel 13, van bijlage II is een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk niet vereist, indien dit betrekking heeft op een constructie voor het overbruggen van een terreinhoogteverschil van niet meer dan 1 m die niet hoger is dan het aansluitende afgewerkte terrein.

7.2.    Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat het [verzoeker] gaat om de beschoeiing ten zuiden van het voorziene appartementengebouw in buurt van het voorziene bruggetje. Het college stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat er met een afschrift van een verleende watervergunning voor het verwijderen plaatsen en hebben van damwandconstructies en beschoeiingen voor Mient 22-26 in Capelle aan den IJssel, stukken zijn binnengekomen waaruit blijkt dat de te realiseren beschoeiing bij het bruggetje een hoogteverschil van minder dan 1 m overbrugt. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het gaat om beschoeiing van ongeveer 50 cm hoog. Gelet hierop is het college van oordeel dat deze beschoeiing vergunningsvrij kan worden gerealiseerd. De voorzieningenrechter ziet geen aanknopingspunten om aan de juistheid hiervan te twijfelen. Gelet het vorenstaande heeft het college terecht geconcludeerd dat voor de beschoeiing geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is vereist.

Het betoog faalt.

Bouwveiligheid en palenplan

8.       [verzoeker] betoogt dat een palenplan en bouwveiligheidsplan ontbreken en dat hij daarom vreest voor schade aan zijn woning door hei- en bouwwerkzaamheden.

8.1.    De voorzieningenrechter stelt vast dat in de stukken palenplannen voor het voorziene appartementencomplex en voor de grondgebonden woningen zijn overgelegd. Deze palenplannen zien onder meer op de fundatie en daarbij ook op de paalafmetingen en het inheiniveau. Het betoog van [verzoeker] dat er geen palenplan is opgemaakt mist dus feitelijke grondslag.

8.2.    In artikel 2.7, derde lid, van de Regeling omgevingsrecht is bepaald dat in de omgevingsvergunning kan worden opgenomen dat een veiligheidsplan op een later moment ingediend mag worden, indien de aard van het bouwplan naar het oordeel van het bevoegd gezag daartoe aanleiding geeft. Het college stelt in het verweerschrift dat een bouwveiligheidsplan ter voorkoming van onveilige situaties en het beperken van hinder tijdens het bouwen, op een later moment mag worden ingediend en wijst naar een voorschrift uit de bestreden omgevingsvergunning. Het voorschrift luidt: "Uiterlijk drie weken voor de start van de (sloop)werkzaamheden dient een veiligheidsplan (met een tekening van de bouwplaatsinrichting) ter goedkeuring te worden ingediend op het omgevingsloket. In het veiligheidsplan dient te worden vastgelegd welke maatregelen worden getroffen om onveilige situaties rond de bouwplaats te voorkomen, en hoe geluid-, trillings- en stofhinder wordt voorkomen zoals bedoeld in afdeling 8.1 van het Bouwbesluit. Verder geeft u aan op welke wijze u het bouwterrein afscheid van de openbare weg en via welke route u de aan- en afvoer van bouw- en sloopmateriaal wenst te regelen."

Gelet op het vorenstaande, bestaat geen aanleiding voor de conclusie dat vanwege de enkele omstandigheid dat het voormeld veiligheidsplan nog niet is ingediend, een gegronde vrees bestaat voor schade aan de woning van [verzoeker] door bouwwerkzaamheden. Dit plan zal immers uiterlijk drie weken voor de start van de werkzaamheden alsnog moeten worden ingediend en moeten zijn goedgekeurd. Daarbij is ook van belang dat het college ter zitting desgevraagd heeft toegelicht dat de route die de vrachtwagens zullen afleggen ook in het veiligheidsplan wordt opgenomen en dat dit plan in overleg met de projectontwikkelaar Puka Project 2903 B.V. wordt opgesteld, zodat de eventuele overlast minimaal zal zijn.

Het betoog faalt.

Conclusie

9.       Het beroep is ongegrond.

10.     Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

Proceskosten

11.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep ongegrond;

II.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.M.W. van Ewijk, griffier.

w.g. Venema
voorzieningenrechter

w.g. Van Ewijk
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2022

867