Uitspraak 202103786/1/R3


Volledige tekst

202103786/1/R3.
Datum uitspraak: 30 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te De Westereen, gemeente Dantumadiel,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Nederland van 30 april 2021 in zaak nr. 20/2785 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Noardeast-Fryslân.

Procesverloop

Bij besluit van 4 december 2019 heeft het college geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een open carport tegen de garage/berging op het perceel [locatie] te Westergeest.

Bij besluit van 18 augustus 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 april 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2022, waar [appellant], bijgestaan door J.A. Wiegersma, rechtsbijstandverlener te De Westereen, en het college, vertegenwoordigd door S. Dolfing, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       De woning van [appellant] staat voorop op het perceel. Aan de woning is een aanbouw gebouwd. Achter de woning staat een garage/berging, waarvoor het college bij besluit van 14 maart 2017 een omgevingsvergunning heeft verleend. [appellant] wil tegen deze garage/berging een carport met een oppervlakte van 47,7 m² bouwen.

2.       Het perceel ligt in het plangebied van het bestemmingsplan "Westergeest". Op de gronden waarop de woning staat, rust de bestemming "Wonen - 1". Op de gronden waarop de garage/berging en de beoogde carport staan, rust de bestemming "Agrarisch met waarden".

3.       In 2016 heeft tussen het college en [appellant] vooroverleg plaatsgevonden over het bouwen van een garage op het perceel. De garage zou worden gebouwd op het deel van het perceel met de bestemming "Agrarisch met waarden", waarop geen gebouwen mogen worden gebouwd. Bij brief van 29 november 2016 heeft het college [appellant] laten weten dat het college voornemens is op het moment dat het bestemmingsplan "Westergeest" wordt geactualiseerd aan de raad voor te stellen om het perceel te bestemmen als "Wonen - 1". Het perceel krijgt een grootte van ongeveer 1.200 m² en derhalve mag 120 m², zijnde 10% van 1.200 m², aan ondergeschikte bebouwing op het perceel gerealiseerd worden.

Bij besluit van 14 maart 2017 heeft het college aan [appellant] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een garage/berging op het perceel. In het besluit staat dat het bouwplan in strijd is met de op de gronden geldende bestemming "Agrarisch met waarden". Het college heeft desondanks medewerking verleend aan het realiseren van de garage/berging. Hierover is in het besluit, net zoals in de brief van 29 november 2016, vermeld dat op het moment dat het bestemmingsplan "Westergeest" zal worden geactualiseerd, het college aan de raad van de gemeente zal voorstellen om de gronden te bestemmen als "Wonen - 1". De garage moet volgens het college passen binnen die bestemming. Gelet op de oppervlakte van het perceel mag er 120 m² aan ondergeschikte bebouwing worden gebouwd. Omdat er al ondergeschikte bebouwing van 30 m² aanwezig is, mag de garage een maximale oppervlakte van 90 m² hebben. Het bouwplan voldoet hieraan, aldus het college.

4.       In de hier aan de orde zijnde procedure stelt het college zich op het standpunt dat de carport in strijd is met de bestemming "Agrarisch met waarden", omdat ingevolge artikel 4.2, onder a, van de planregels geen gebouwen mogen worden gebouwd. Het college wil niet van het bestemmingsplan afwijken om de bouw van de carport mogelijk te maken. Ter motivering van dit standpunt heeft het college verwezen naar het besluit van 14 maart 2017. Volgens het college is met de bestaande garage en aanbouw de maximale oppervlakte aan ondergeschikte bebouwing van 120 m² bereikt. Er bestaat geen aanleiding om meer oppervlakte aan ondergeschikte bebouwing op het perceel toe te staan.

[appellant] is het niet eens met de weigering.

Relevante regelgeving

5.       De relevante bepalingen uit het bestemmingsplan "Westergeest" zijn opgenomen in de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.

Beoordeling van het hoger beroep

6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de oppervlakte van de aanbouw aan de woning heeft meegenomen bij het bepalen van de totale oppervlakte aan ondergeschikte bebouwing op het perceel. Volgens [appellant] is de aanbouw niet architectonisch ondergeschikt aan het hoofdgebouw en is de aanbouw daarom geen ondergeschikte bebouwing als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder al en am, van de planregels. De oppervlakte van de aanbouw telt daarom niet mee. Zonder die aanbouw is er volgens [appellant] nog ruimte op het perceel om de carport toe te staan.

6.1.    Het betoog van [appellant] dat de aanbouw niet kan worden aangemerkt als ondergeschikte bebouwing als bedoeld in de planregels is een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd daarop ingegaan. Zij heeft overwogen dat de aanbouw een afzonderlijke ruimte aan een hoofdgebouw is, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm. Het geheel overziend is volgens de rechtbank voldaan aan de definitie van ondergeschikte bebouwing in de planregels. Gelet op de verschillen tussen de woning en de aanbouw kan, anders dan [appellant] aanvoert, niet worden aangenomen dat geen sprake is van architectonische ondergeschiktheid, aldus de rechtbank.

[appellant] heeft bovendien geen nadere argumenten aangevoerd waarom deze gemotiveerde beoordeling van dat betoog in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.

Het betoog slaagt niet.

7.       [appellant] betoogt dat, voor zover de aanbouw wel als ondergeschikte bebouwing moet worden aangemerkt, de rechtbank niet heeft onderkend dat het college had moeten onderzoeken of er mogelijkheden zijn die bijdragen aan de inpassing van het bouwwerk op het terrein. [appellant] wijst er in dit verband op dat de mogelijkheid bestaat om de bestaande aanbouw zo aan te passen dat deze niet langer als ondergeschikte bebouwing aan te merken is.

7.1.    Dit betoog is zo goed als een herhaling van wat [appellant] in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd daarop ingegaan. Zij heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat bij de beoordeling van de aanvraag de inhoud van die aanvraag leidend is. Volgens de rechtbank gaat het betoog dat het college de door [appellant] genoemde alternatieven had moeten onderzoeken dit ver te buiten.

[appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom deze gemotiveerde beoordeling van dat betoog in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.

Het betoog slaagt niet.

8.       [appellant] betoogt dat de rechtbank voorbij is gegaan aan zijn betoog dat het college ten onrechte vasthoudt aan het beschermen van het waardevolle landschap 'De Ikkers'. Hij voert in dit verband aan dat het college heeft toegezegd de bestemming te zullen wijzigen naar een woonbestemming, zodat het niet redelijk is om het bouwplan te toetsten aan de nu nog aanwezige agrarische bestemming met waarden.

[appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college, gelet op de toekomstige oppervlakte van het perceel, een oppervlakte van 150 m² aan ondergeschikte bebouwing op het perceel had moeten dan wel kunnen toestaan.

8.1.    [appellant] betoogt terecht dat de rechtbank niet uitdrukkelijk is ingegaan op het betoog over het waardevolle landschap 'De Ikkers'. Dit kan echter niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Het college heeft, anders dan [appellant] veronderstelt, bij de beoordeling van de vraag of het voor de carport van het bestemmingsplan wil afwijken juist niet de waarde van 'De Ikkers' meegenomen. Het heeft erkend dat die waarde niet meer aanwezig is en is daarom, net zoals in besluit van 14 maart 2017 over de garage/berging, vooruitgelopen op een wijziging van het bestemmingsplan "Westergeest" door de aanvraag te toetsen aan de bouwvoorschriften die in dat bestemmingsplan zijn opgenomen voor ondergeschikte bebouwing op gronden met een woonbestemming.

8.2.    De rechtbank heeft vastgesteld dat het college in 2017 coulancehalve vooruit is gelopen op een wijziging van de bestemming op de gronden achter de woning van [appellant]. Hieruit vloeit naar het oordeel van de rechtbank geen gehoudenheid voort om opnieuw vergunning te verlenen. Het is volgens de rechtbank niet onredelijk dat het college heeft geweigerd om voor de carport verder te gaan dan de maximaal toegestane oppervlakte van deze nog niet gerealiseerde bestemming.

De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het college er niet van heeft kunnen uitgaan dat het gedeelte van het perceel dat ná de wijziging van het bestemmingsplan een woonbestemming zal hebben een oppervlakte krijgt van 1.200 m². [appellant] heeft weliswaar in zijn nader stuk gesteld dat die oppervlakte 1.500 m² zou kunnen zijn, maar hij heeft dat niet onderbouwd. Dat betekent dat, gelet op de voor "Wonen - 1" geldende bebouwingsmogelijkheden voor ondergeschikte bebouwing, maximaal 120 m² aan ondergeschikte bebouwing is toegestaan. Die oppervlakte is bereikt met de bestaande aanbouw en garage.

Het betoog slaagt niet.

9.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de 'Nota ruimtelijk beleid buitengebied Kollumerland c.a. 2010-2020' moet betrekken bij de wijziging van het bestemmingsplan en dus ook bij de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning waarbij vooruit wordt gelopen op de wijziging van het bestemmingsplan. In die Nota staat dat er maximaal 150 m² aan bijgebouwen mag worden gebouwd. Als die Nota zou zijn toegepast, zouden er meer bebouwingsmogelijkheden zijn.

9.1.    Uit de Nota ruimtelijk beleid volgt dat deze Nota betrekking heeft op het buitengebied van de gemeente Kollumerland en dat de daarin opgenomen uitganspunten zullen worden vertaald in het bestemmingsplan voor het buitengebied. Het perceel van [appellant] ligt in het plangebied van het bestemmingsplan "Westergeest" en niet in het plangebied van het geldende bestemmingsplan voor het buitengebied. De uitgangspunten uit de Nota, wat daar ook van zij, zijn daarom niet van toepassing op het perceel van [appellant], zodat het college die bij de beoordeling ook niet hoefde te betrekken.

Het betoog slaagt niet.

10.     [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Hij heeft in zijn nader stuk en ter zitting zijn betoog verduidelijkt door te verwijzen naar de door het college verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning op het perceel Foarwei 47 te Kollumerzwaag. In dat geval heeft het college wel van het bestemmingsplan afgeweken om meer bebouwing op het perceel toe te staan.

10.1.  Het college heeft ter zitting toegelicht dat de door [appellant] bedoelde situatie niet overeenkomt met de situatie van [appellant]. Volgens het college beoordeelt het iedere aanvraag op zijn eigen merites. Het perceel Foarwei 47 ligt in het plangebied van een ander bestemmingsplan en heeft een andere indeling dan het perceel van [appellant]. Dat betekent volgens het college dat er ook een andere ruimtelijke afweging heeft plaatsgevonden.

10.2.  De Afdeling is, gegeven deze motivering, van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat van gelijke gevallen geen sprake is.

Conclusie

11.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

12.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

w.g. Ten Veen
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Pieters
griffier

473

BIJLAGE

Bestemmingsplan "Westergeest"

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

[…];

al. ondergeschikte bebouwing:

- ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen;

[…];

am. ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen:

- een gebouw dat als afzonderlijke ruimte dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;

[…].

Artikel 4 Agrarisch met waarden

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch met waarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. grasland;

b. akkerbouw- en tuinbouwgronden;

c. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waarbij in ieder geval op de gronden ter plaatse van de aanduiding "verkeer" een openbare weg is gerealiseerd;

d. water.

De gronden zijn tevens bestemd voor de opbouw, het behoud en het herstel van de aan de gronden eigen landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

[…]

Artikel 18 Wonen - 1

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen, al dan niet in combinatie met een beroep/bedrijf aan huis zoals genoemd in de bijlage 2 ‘Lijst van toegestane beroepen en bedrijven aan huis’,

[…].

18.2

a. […].

b. Voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:

[…];

6. de gezamenlijke oppervlakte van ondergeschikte bebouwing         bedraagt:

[…]

- niet meer dan 10% van de oppervlakte van het bouwperceel, met   een maximum van 150 m² per bouwperceel, met dien verstande dat      niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd, dan wel de    bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.