Uitspraak 202101664/1/A2


Volledige tekst

202101664/1/A2.
Datum uitspraak: 30 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], kantoorhoudend te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Nederland van 28 januari 2021 in zaak nr. 20/2011 in het geding tussen:

[appellante]

en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2020 heeft de raad de aanvraag voor een vergoeding voor de rechtsbijstand die [appellante] heeft verleend op toevoeging 2EW5078 afgewezen.

Bij besluit van 18 mei 2020 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 januari 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 16 november 2022, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellante] neemt als advocaat deel aan het High Trust-programma van de raad. Dat houdt in dat een aanvraag om een toevoeging vooraf niet inhoudelijk wordt gecontroleerd. De advocaat beoordeelt zelf of een zaak toevoegwaardig is. Achteraf kan steekproefsgewijs inhoudelijke controle plaatsvinden. Bij twijfel over de toevoegwaardigheid kan de advocaat contact opnemen met de helpdesk van de raad.

De toevoeging met het kenmerk 2EQ2469

2.       Op 14 juni 2013 heeft [appellante] een toevoeging aangevraagd voor het verlenen van rechtsbijstand aan [persoon]. De toevoeging was aangevraagd ten behoeve van een zogenaamde Dublinprocedure die [appellante] voerde voor [persoon]. Bij besluit van 14 juni 2013 heeft de raad daarvoor de toevoeging met het kenmerk 2EQ2469 verleend. Bij besluit van 19 december 2018 heeft de raad een vergoeding van € 591,70 toegekend voor deze toevoeging.

De toevoeging met het kenmerk 2EW5078

3.       Op 23 juli 2014 heeft [appellante], na een gegrond beroep in de Dublinprocedure, een aanvraag gedaan voor een toevoeging voor rechtsbijstand aan [persoon] in de procedure over haar asielaanvraag. Bij besluit van 31 juli 2014 heeft de raad toevoeging 2EW5078 verleend. Op 30 december 2019 heeft [appellante] een vergoeding op deze toevoeging aangevraagd. De raad heeft de aanvraag afgewezen bij het besluit van 30 januari 2020, omdat voor deze zaak geen aparte toevoeging mocht worden aangevraagd. Het rechtsbelang van de zaak hangt nauw samen met toevoeging 2EQ2469 en [appellante] kan aanvullend declareren op die toevoeging.

4.       Bij het besluit van 18 mei 2020 heeft de raad het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 30 januari 2020 ongegrond verklaard. Uit de artikelen 28 en 32 van de Wrb volgt dat met één toevoeging kan worden volstaan wanneer er sprake is van eenzelfde rechtsbelang. De zaak betreft een voortgezette behandeling van een asielaanvraag na een gegrond beroep in de Dublinprocedure. Volgens vaste rechtspraak is in dat geval sprake van eenzelfde rechtsbelang. De stelling van [appellante] dat de helpdeskmedewerker met wie zij contact heeft gehad al een inhoudelijke beoordeling heeft gegeven bij de afgifte van de toevoeging en heeft geoordeeld dat de zaak toevoegwaardig is, volgt de raad niet. De telefoonnotitie van de helpdeskmedewerker met wie [appellante] heeft gesproken ondersteunt dit niet. Daaruit blijkt dat de toevoeging zonder inhoudelijke beoordeling is verstrekt.

Wettelijk kader

5.       Artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:

‘’1. Tot tien dagen voor de zitting kunnen partijen nadere stukken indienen.

[…]’’

Aangevallen uitspraak

6.       De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft er, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:530, op gewezen dat er bij een Dublinprocedure en een daaropvolgende asielprocedure sprake is van hetzelfde rechtsbelang. De raad kon zich daarom op het standpunt stellen dat één toevoeging volstaat. De rechtbank acht het niet vreemd dat de raad erop heeft gewezen dat [appellante] haar werkzaamheden aanvullend kan declareren op toevoeging 2EQ2469. Uit de dossierstukken is niet af te leiden dat voorafgaand aan de verstrekking van de toevoeging een voorbeoordeling heeft plaatsgevonden, noch dat [appellante] daar om heeft verzocht. Ook is de rechtbank niet gebleken van een toezegging waardoor [appellante] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat een dergelijke voorbeoordeling heeft plaatsgevonden, dan wel dat een vergoeding op grond van de toevoeging aan de orde zou zijn.

Hoger beroep

7.       In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten om de fax die [appellante] voor aanvang van de zitting had ingediend te betrekken bij de beoordeling van de zaak. Volgens [appellante] had de rechtbank ondanks het ontbreken van het zaaknummer moeten weten welke zaak het betrof en werd de raad niet in zijn belangen geschaad door de enkele aandachtspunten in de fax te betrekken bij de beoordeling.

7.1.    Indien een nader stuk niet binnen de bij artikel 8:58, eerste lid, van de Awb daarvoor gestelde termijn is ingediend, is het aan de rechtbank om te beslissen of de goede procesorde zich ertegen verzet dat dit bij de beoordeling wordt betrokken. [appellante] heeft de fax twee minuten voor de zitting bij de rechtbank ingediend. De rechtbank heeft pas na de zitting kennis genomen van de fax en besloten dat de fax geen aanleiding is om het onderzoek te heropenen. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de rechtbank zich niet op dat standpunt heeft mogen stellen. De raad heeft niet op het stuk kunnen reageren en niet is in te zien waarom [appellante] de fax niet eerder heeft ingediend. De rechtbank heeft de fax daarom buiten beschouwing mogen laten bij haar beoordeling.

8.       De gronden die [appellante] voor het overige in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de hiervoor opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan nog toe dat het aan [appellante] is om aan te tonen dat in het kader van de onderhavige toevoeging een voorbeoordeling heeft plaatsgevonden en een toezegging is gedaan door een helpdeskmedewerker. [appellante] heeft geen stukken overgelegd waaruit dat blijkt of anderszins aannemelijk gemaakt dat hiervan sprake is geweest. Verder kan op grond van het door [appellante] bij het hogerberoepschrift overgelegde stuk niet worden vastgesteld dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden.

9.       Het betoog faalt.

Conclusie

10.     Het hoger beroep van [appellante] is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

11.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.

w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Zanten
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2022

97-1022