Uitspraak 202107375/1/V2


Volledige tekst

202107375/1/V2.
Datum uitspraak: 23 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 1 november 2021 in zaak nr. 21/2162 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2021 heeft de staatssecretaris een verzoek van de vreemdeling om opheffing van zijn inreisverbod afgewezen.

Bij uitspraak van 1 november 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

1.1.    Anders dan de vreemdeling in zijn eerste grief betoogt, gaat het de rechtbank er niet om wanneer hij Nederland heeft verlaten, maar wanneer hij de Europese Unie heeft verlaten. In de door de vreemdeling genoemde gevallen was bij de staatssecretaris namelijk bekend op welke datum de vreemdelingen uit de Europese Unie waren vertrokken, zodat ook duidelijk was wanneer de rechtsgevolgen van hun inreisverboden waren ingetreden. De vreemdeling zelf heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hij na de uitvaardiging van het inreisverbod buiten de Europese Unie heeft verbleven. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, omdat er geen sprake is van gelijke gevallen.

2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Wezep, griffier.

w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Wezep

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022

844