Uitspraak 202200032/1/R3


Volledige tekst

202200032/1/R3.
Datum uitspraak: 30 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Velserbroek, gemeente Velsen,

appellant,

en

het college van burgemeester en wethouders van Velsen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2021 heeft het college aan [vergunninghouder A] omgevingsvergunning verleend voor het in afwijking van het bestemmingsplan innemen van een ligplaats voor een woonschip op het perceel [locatie 1] in Velserbroek.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

[vergunninghouder A] en [vergunninghouder B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [vergunninghouder]) hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 november 2022, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.A.J. de Jong en mr. J. Been, is verschenen. Verder is ter zitting [vergunninghouder] als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       [vergunninghouder] heeft de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het innemen van een ligplaats voor een woonboot in het Zijikanaal B aan de [locatie 1] in Velserbroek al in 2011 ingediend. Het toen geldende bestemmingsplan "Recreatiegebied Spaarnwoude, 1ste herziening" stond het innemen van een ligplaats hier al niet toe. Onder het nu geldende bestemmingsplan "Spaarnwoude" is dat nog steeds niet toegestaan. Het college mag echter afwijking van het bestemmingsplan toestaan door daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen als het vindt dat het innemen van een ligplaats hier niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en er een goede ruimtelijke onderbouwing is.

Over het innemen van de ligplaats zijn langlopende procedures gevoerd. Het college heeft de gevraagde vergunning eerder, in 2014, nog geweigerd. Dat heeft uiteindelijk geleid tot hoger beroep bij de Afdeling. Op 6 december 2017 heeft de Afdeling in deze zaak uitspraak gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:3355). Kort gezegd heeft de Afdeling overwogen dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen weigeren om de redenen die het college toen voor die weigering had gegeven. Die redenen hielden verband met de geluidbelasting van de Rijksweg A9 op deze ligplaats, de bereikbaarheid van deze ligplaats voor hulpdiensten en de beschikbaarheid van een vluchtroute. Verder vond de Afdeling van belang dat Rijkswaterstaat Noord-Holland erop had aangestuurd dat [vergunninghouder] hier ligplaats zou kunnen innemen en dat het college in de periode vóór het weigeringsbesluit nog de intentie had getoond om daar aan mee te werken door de ligplaats planologisch mogelijk te maken. De Afdeling heeft het weigeringsbesluit daarom vernietigd en het college opgedragen om opnieuw op de aanvraag om omgevingsvergunning te beslissen. Dat heeft het college gedaan door deze vergunning bij het besluit van 9 november 2021 alsnog te verlenen.

[appellant] is de eigenaar van het perceel [locatie 2]. Dat ligt direct aan het water waar de ligplaats mogelijk is gemaakt. Op het perceel staan de woning van [appellant] en een paar meter verderop een bed & breakfast die hij exploiteert. De ligplaats ligt langs deze bed & breakfast. [appellant] is het niet eens met de verlening van de omgevingsvergunning. Hij heeft eerder al een zienswijze gegeven over het voornemen om deze vergunning te verlenen. Het college heeft daarop in het besluit van 9 november 2021 gereageerd en daarin geen reden gezien om de vergunning alsnog te weigeren. [appellant] blijft erbij dat het college de vergunning niet had mogen verlenen.

Beroepsgronden

2.       [appellant] heeft aangegeven waarom hij het niet eens is met het verlenen van een omgevingsvergunning voor het innemen van de ligplaats. Om te beginnen voert hij aan dat zijn privacy wordt aangetast. Hij vindt de afstand tussen de woonboot en zijn bed & breakfast te klein. De woonboot ligt volgens [appellant] bovendien over de erfgrens op zijn grond. Ook zijn tegen de muur van zijn bed & breakfast afdakjes gebouwd, die volgens [appellant] tot waterschade leiden.

2.1.    Het college heeft hierover in het besluit van 9 november 2021 gezegd dat [appellant] niet kon verwachten dat deze ligplaats altijd onbenut zou blijven. Eventuele overschrijding van de erfgrens is volgens het college een zaak die [appellant] met de verhuurder van de grond, Rijkswaterstaat, moet opnemen. Hinder die [appellant] ondervindt van het gebruik van de woonboot, is een zaak van de verhuurder van de woonboot, [vergunninghouder]. Deze heeft volgens het college al actie ondernomen door de ontruiming van de huurder van het woonschip bij de civiele rechter te vorderen.

2.2.    De omgevingsvergunning maakt het mogelijk dat er op korte afstand van het perceel van [appellant] een woonboot mag liggen. Dat heeft gevolgen voor de privacy van [appellant], maar dat wil nog niet zeggen dat het college dit niet had mogen toestaan. De ligplaats ligt vlak achter de bed & breakfast van [appellant]. De gevel aan de waterkant van de bed & breakfast is echter een blinde muur, dus de privacy in de bed & breakfast wordt door de woonboot niet aangetast. De afstand tussen de ligplaats en de woning van [appellant] is meer dan 15 m. Die afstand is niet zo klein, dat het college de aantasting van de privacy in de woning van [appellant] onaanvaardbaar had moeten vinden.

2.3.    De Afdeling overweegt verder dat het hier alleen gaat om het verlenen van een omgevingsvergunning om de ligplaats in te nemen. De omgevingsvergunning houdt geen toestemming in om daarbij een erfgrens te overschrijden. Ook maakt de vergunning geen afdakjes tegen de muur van de bed & breakfast mogelijk. Het college heeft terecht aangegeven dat dit privaatrechtelijke kwesties zijn. De Afdeling ziet hierin geen reden om de omgevingsvergunning te vernietigen. Overigens heeft [vergunninghouder] op de zitting bevestigd dat hij van plan is om de woonboot die er nu ligt te vervangen voor een nieuwe, kortere woonboot, die de erfgrens niet zal overschrijden.

Het betoog slaagt niet.

3.       [appellant] voert verder aan dat door de ligging van de woonboot een brandonveilige situatie ontstaat.

3.1.    In de vorige uitspraak van de Afdeling van 6 december 2017, onder 11 en verder, is het al gegaan over de brandveiligheid. [vergunninghouder] had daarover toen al een rapport van het bureau Peutz van 27 juni 2016 ingebracht. De Afdeling heeft daaruit afgeleid dat het college geen reden had om de vergunning vanwege de gevolgen voor de brandveiligheid te weigeren. Dat [appellant] in zijn beroepschrift wijst op de brandveiligheid, is voor de Afdeling onvoldoende om daar nu anders over te oordelen.

Het betoog slaagt niet.

4.       [appellant] voert aan dat Rijkswaterstaat het water op deze plek niet beschouwt als ligplaats, maar als werkplek voor woonboten.

4.1.    [appellant] heeft dit betoog niet geconcretiseerd. Vaststaat dat Rijkswaterstaat eigenaar is van het water waar de ligplaats mag worden ingenomen en dat Rijkswaterstaat deze ligplaats ook met dit doel verhuurt aan [vergunninghouder]. De Afdeling ziet daarom in het betoog van [appellant] geen reden om te oordelen dat het college de vergunning niet had mogen verlenen.

Het betoog slaagt niet.

5.       [appellant] voert aan dat er door het gebruiken van de woonboot een parkeerprobleem zal ontstaan.

5.1.    Het college heeft in het besluit van 9 november 2021 aandacht besteed aan de gevolgen voor de parkeersituatie. Voor de woonboot zijn volgens hem in beginsel twee parkeerplaatsen op eigen terrein nodig. Die worden, bij gebrek aan ruimte, niet aangelegd. Op grond van het "Parkeernormenbeleid 2015" mag het college echter bepalen dat het aanleggen van parkeerplaatsen niet nodig is, als het gaat om niet meer dan vijf parkeerplaatsen en de parkeerdruk niet hoger is dan 100%. Van die mogelijkheid heeft het college hier gebruik gemaakt. Volgens het college zijn er voldoende parkeerplaatsen beschikbaar in de berm van de naastgelegen Linie.

De Afdeling ziet in de enkele vrees van [appellant] voor parkeerhinder geen reden om te oordelen dat het college geen goede beoordeling heeft gemaakt.

Het betoog slaagt niet.

6.       [appellant] voert verder nog aan dat het toestaan van de ligplaats tot waardevermindering van zijn woning en bed & breakfast leidt.

6.1.    De Afdeling ziet geen reden om aan te nemen dat de waardevermindering zo groot is, dat het college de omgevingsvergunning om die reden had moeten weigeren. Bij een waardevermindering bestaat de mogelijkheid om een verzoek tot vergoeding van planschade te doen. De gemeente Velsen heeft hierover vanwege de verleende omgevingsvergunning met [vergunninghouder] een overeenkomst planschadeverhaal gesloten. Uit het beroepschrift blijkt dat [appellant] al een verzoek om vergoeding van planschade heeft gedaan. Het college zal daar een besluit op moeten nemen. De Afdeling kan daar in deze uitspraak niet op vooruitlopen.

Het betoog slaagt niet.

7.       [appellant] voert tot slot aan dat hij heeft gevraagd om het gebouw dat nu als bed & breakfast in gebruik is te mogen gebruiken als woning, maar dat het college dit heeft geweigerd omdat de ruimtes te klein zouden zijn. Hij vindt het niet terecht dat een woonboot nu wel wordt toegestaan.

7.1.    Het toestaan van het innemen van de ligplaats met een woonboot en toestaan dat de voormalige loods van [appellant], waarin nu de bed & breakfast zit, als woning wordt gebruikt, zijn twee verschillende zaken. Voor zover het college niet toestaat dat de bed & breakfast in gebruik wordt genomen als woning, wil dat dus nog niet zeggen dat het college ook de ligplaats voor een woonboot niet had mogen toestaan.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

8.       De conclusie is dat het beroep ongegrond is. [vergunninghouder] behoudt de omgevingsvergunning die het college aan hem heeft verleend om de ligplaats voor een woonboot in te nemen.

9.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.

w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Witsen
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2022

727