Uitspraak 202104818/1/V2


Volledige tekst

202104818/1/V2.
Datum uitspraak: 23 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 19 juli 2021 in zaak nr. NL21.5542 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 19 juli 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B.A. Palm, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

1.       De vreemdeling klaagt in zijn eerste grief over het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de gestelde bekering tot het christendom ongeloofwaardig is. Deze grief slaagt. De vreemdeling heeft namelijk niet alleen verklaard dat, maar ook waarom hij openstond voor het christendom. Ook heeft hij toegelicht hoe het christendom doorwerkte op zowel zijn innerlijke beleving als zijn gezinsleven, en dat het voor hem belangrijk is om naar de kerk te gaan, omdat hij zijn geloofskennis wil verdiepen en die kennis in zijn dagelijks leven wil toepassen. Zoals de vreemdeling terecht betoogt, heeft de staatssecretaris ondeugdelijk gemotiveerd waarom deze verklaringen, die de motieven voor en het proces van bekering betreffen, hem niet overtuigen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 6 april 2021 wordt vernietigd.

3.       De staatssecretaris moet een nieuw besluit nemen op de aanvraag. Daarbij moet de staatssecretaris de drie elementen van bekering (motieven voor en proces van bekering, kennis van het nieuwe geloof en de activiteiten), in overeenstemming met de uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:977, in onderlinge samenhang beoordelen. Dit is een integrale beoordeling, waarbij de staatssecretaris ook de door de vreemdeling ingebrachte brieven van de ICF-kerk van onder meer 26 maart 2021 en van 24 juni 2021 kenbaar moet betrekken.

4.       De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 19 juli 2021 in zaak nr. NL21.5542;

III.      verklaart het beroep gegrond;

IV.     vernietigt het besluit van 6 april 2021, V-[…];

V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling

van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt en mr. A. Kuijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, griffier.

w.g. Verheij
voorzitter

w.g. Zwinkels
griffier

968