Uitspraak 202205062/2/R1
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2022:3354
- Datum uitspraak
- 23 november 2022
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 20 juli 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schagen aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen en in strijd handelen met het bestemmingsplan "[locatie 1] e.o. te Callantsoog". De omgevingsvergunning ziet op het realiseren van een restaurant en kantoor op het perceel [locatie 2] te Callantsoog. [verzoeker] woont op het perceel [locatie 2], tegenover het te bouwen complex. Ten tijde van indienen van het verzoek om voorlopige voorziening waren de bouwwerkzaamheden al gestart. Om die reden heeft [verzoeker] een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
- Voorlopige voorziening
- RO - Noord-Holland
202205062/2/R1.
Datum uitspraak: 23 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Callantsoog, gemeente Schagen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 15 juli 2022 in zaak nr. 20/4222 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Schagen.
Procesverloop
Bij besluit van 20 juli 2020 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen en in strijd handelen met het bestemmingsplan "[locatie 1] e.o. te Callantsoog".
Bij uitspraak van 15 juli 2022 heeft de rechtbank het door onder anderen [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 november 2022, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. L.T. van Eijck van Heslinga, advocaat te Alkmaar, en het college, vertegenwoordigd door J.H. Moraal en G.A.M. Vriend, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. De omgevingsvergunning ziet op het realiseren van een restaurant en kantoor op het perceel [locatie 2] te Callantsoog. [verzoeker] woont op het perceel [locatie 2], tegenover het te bouwen complex. Ten tijde van indienen van het verzoek om voorlopige voorziening waren de bouwwerkzaamheden al gestart. Om die reden heeft [verzoeker] een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
3. Ter zitting is naar voren gekomen dat [verzoeker] met name vreest voor overlast van geluid van het aan te leggen terras en van parkeerhinder. [verzoeker] betoogt dat de geluidbelasting door het terras met name in de avond en nacht voor onaanvaardbare hinder zal zorgen. Verder betoogt hij dat het terras ten onrechte buiten het bouwvlak wordt aangelegd. Hij voert in dat verband aan dat het college ten onrechte ervan uit is gegaan dat het terras geen gebouw is, maar een bouwwerk geen gebouw zijnde. Over het parkeren voert hij aan dat in de vergunning ten onrechte niet is geborgd dat het aantal parkeerplekken dat benodigd is voor de nu voorziene activiteiten, op een nabijgelegen parkeerplaats behouden blijft voor het restaurant en het kantoor.
4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorgelegde verzoeksgronden op dit punt nader onderzoek vergen, waarvoor deze procedure zich niet leent. De voorzieningenrechter zal zich daarom beperken tot een belangenafweging. Daarbij betrekt hij enerzijds het belang van [vergunninghouder] dat hij reeds is begonnen - en ook mocht beginnen - met de bouw en investeringen heeft gedaan en anderzijds het belang van [verzoeker] om gevrijwaard te blijven van geluidoverlast van het terras en van parkeerhinder tot er uitspraak in de bodemprocedure is gedaan.
4.1. De voorzieningenrechter overweegt dat het college een geluidrapport heeft overgelegd, opgesteld door Noordelijk Akoestisch Adviesbureau en gedateerd 1 november 2021, waarin is geconcludeerd dat de geluidbelasting voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximaal geluidniveau op de gevel van de woning van [verzoeker] lager zijn dan 50 dB(A) respectievelijk 60 dB(A). [verzoeker] heeft de conclusies in het rapport niet overtuigend bestreden. De voorzieningenrechter gaat er daarom voorshands van uit dat het college in redelijkheid heeft kunnen aannemen dat de geluidbelasting door het terras het woon- en leefklimaat van [verzoeker] niet onevenredig aantast. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat het college de aangevraagde voorziening, en dus ook de ligging van het terras, ruimtelijk aanvaardbaar heeft geacht. De voorzieningenrechter gaat er in het licht daarvan niet van uit dat de aangevraagde voorzieningen niet op enigerlei wijze vergund kunnen worden door bijvoorbeeld te voorzien in een afwijking van het bouwvlak.
Over de parkeerplekken overweegt de voorzieningenrechter dat het aantal parkeerplekken dat benodigd is voor de te realiseren voorzieningen niet is geborgd in de vergunning. Het college heeft niet bestreden dat die parkeerplekken ook nodig zijn om onaanvaardbare parkeerhinder te voorkomen. De parkeerplaats waar de parkeerplekken zouden moeten zijn geborgd, is in eigendom van [vergunninghouder]. Het college heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat een voorschrift dat de benodigde parkeerplekken borgt, eventueel aan de vergunning kan worden verbonden. Onder deze omstandigheden verwacht de voorzieningenrechter niet dat de vergunning, al dan niet in aangepaste vorm op dit punt, uiteindelijk geen stand zal houden. Om die reden ziet hij ondanks dit mogelijke gebrek geen aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening de omgevingsvergunning te schorsen.
5. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter, alle belangen afwegend, geen reden om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen.
6. Het college hoeft de proceskosten niet te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.
w.g. Verheij
voorzieningenrechter
w.g. Van Helvoort
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022
361