Uitspraak 202204934/2/R3


Volledige tekst

202204934/2/R3.
Datum uitspraak: 22 november 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Zevenhuizen, gemeente Westerkwartier,

verzoeker,

en

de raad van de gemeente Noordenveld,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Langewijk naast 9" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoeker] en Provestion B.V. hebben een nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 november 2022, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. M.A. Jansen, advocaat te Heerenveen, en de raad, vertegenwoordigd door Y. van den Berg, zijn verschenen.

Voorts is ter zitting Provestion B.V., vertegenwoordigd door mr. L.J. Gerritsen, advocaat te Nijmegen, en [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Het bestemmingsplan maakt de bouw van twee vrijstaande woningen mogelijk ten oosten van het perceel Langewijk 9 te Nieuw-Roden. Om de bouw van de woningen mogelijk te maken heeft de raad toepassing gegeven aan de zogenoemde ruimte-voor-ruimte regeling van de gemeente. Het plan ziet ook op de vier percelen aan de Langewijk 9 te Nieuw-Roden, Poolswijk 12 en 13 te Nieuw-Roden en Noordseveldweg 4 te Norg, waarop in ruil voor de bouw van de twee vrijstaande woningen bebouwing zal worden afgebroken.

3.       [verzoeker] woont aan [locatie 1] te Zevenhuizen en is daarnaast eigenaar van het perceel [locatie 2] te Nieuw-Roden.

Behandeling verzoek om voorlopige voorziening

4.       [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestemmingsplan te schorsen. Hij voert daartoe de volgende gronden aan.

Provinciale omgevingsverordening Drenthe

5.       [verzoeker] voert aan dat niet is voldaan aan artikel 2.16 van de Provinciale omgevingsverordening Drenthe (hierna: de POV Drenthe). Zo is volgens [verzoeker] de bebouwing op de percelen Poolswijk 15 en Noordseveldweg 4 al geruime tijd gesloopt en heeft de raad de oppervlakte van deze bebouwing ten onrechte meegeteld bij het bepalen of aan de sloopnorm is voldaan. In artikel 2.16, eerste lid, van de POV Drenthe staat namelijk dat het moet gaan om voormalige agrarische bedrijfsbebouwing die aanwezig is.

Daarnaast stelt [verzoeker] dat de raad een onjuiste uitleg geeft aan de saneringsregeling zoals vastgelegd in artikel 2.16, tweede lid, onder d, van de POV Drenthe. In die voorwaarde staat weliswaar dat het mogelijk is om bebouwing op meerdere percelen samen te voegen om aan de sloopnorm te kunnen voldoen, maar volgens [verzoeker] moet gelet op de doelstelling van deze regeling, wel sprake zijn van enige samenhang van die percelen. In dat kader stelt [verzoeker] ook dat niet is aangetoond dat de bebouwing is gesloopt ten behoeve van de inzet van de ruimte-voor-ruimte regeling. Volgens [verzoeker] is voor dit bestemmingsplan gezocht naar willekeurige gesloopte bebouwing in het buitengebied om aan de sloopnorm te kunnen voldoen en wordt daarmee het doel van de ruimte-voor-ruimte regeling niet gediend.

5.1.    Artikel 2.16 van de POV Drenthe luidt:

"1. Een ruimtelijk plan voor een gebied, niet gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, kan voorzien in een ruimte-voor-ruimte regeling als in dat gebied voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig is.

2. De ruimte-voor-ruimte regeling wordt vormgegeven met inachtneming van het volgende:

a. toepassing van de regeling is alleen mogelijk voor agrarische bedrijfsbebouwing die op 2 juni 2010 al aanwezig was;

b. de randvoorwaarde dat de sloopnorm voor 1 compensatiewoning tenminste 750 m2 en tenminste 2.000 m2 voor maximaal 2 compensatiewoningen aan agrarisch bedrijfsbebouwing bedraagt;

c. een beperkte afwijking van de onder b genoemde randvoorwaarde is mogelijk mits sprake is van een extra kwaliteitsslag;

d. in het ruimtelijk plan mag de mogelijkheid worden geboden tot het samenvoegen van agrarische bebouwing op meerdere percelen (saldering) om te kunnen komen tot de sloopnorm van 750 m2 of tot 2.000 m2;

e. randvoorwaarden voor inpassing, omvang, inhoud en uiterlijk van de compensatiewoning worden vastgelegd;

f. de randvoorwaarde dat bouw van een compensatiewoning niet plaatsvindt in gebieden die op kaart D3 (Natuurnetwerk Nederland) en/of kaart D11 (Beekdal en bergingsgebied) zijn aangeduid, tenzij de oorspronkelijke agrarische bedrijfsbebouwing wordt verwijderd in de betreffende gebieden."

5.2.    De voorzieningenrechter ziet geen grond voor het oordeel dat de bebouwing op de percelen Poolswijk 15 en Noordseveldweg 4, die op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan niet meer aanwezig waren, niet zou mogen worden meegeteld bij de toepassing van de

ruimte-voor-ruimte regeling. In artikel 2.16, tweede lid, onder a, van de POV Drenthe staat dat de toepassing van de ruimte-voor-ruimte regeling alleen mogelijk is voor agrarische bedrijfsbebouwing die op 2 juni 2010 al aanwezig was. Daar staat niet dat de bebouwing nog steeds aanwezig moet zijn bij de vaststelling van het bestemmingsplan en/of dat deze bebouwing niet daarvoor al gesloopt mocht zijn. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 6 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1326, volgt uit artikel 2.16 van de POV Drenthe niet dat de te verwijderen bebouwing niet in alle gevallen nog aanwezig hoeft te zijn op het moment van het vaststellen van een plan dat met gebruikmaking van de ruimte-voor-ruimteregeling in een nieuwe ontwikkeling voorziet. In dit geval acht de voorzieningenrechter het van belang dat de raad heeft aangegeven dat over het slopen van de agrarische bebouwing op de percelen Poolswijk 15 en Noordseveldweg 4 overleg is geweest en dat in het principebesluit van het college van burgemeester en wethouders van Noordenveld van 26 november 2019 is vastgelegd dat de oppervlakte van de te slopen bebouwing mocht worden ingezet voor deze ruimte-voor-ruimte regeling. [verzoeker] heeft dit niet bestreden.

5.3.    Ten aanzien van de stelling van [verzoeker] dat er sprake moet zijn van enige samenhang tussen de percelen waarop bebouwing wordt gesloopt en het perceel waarop de woningen worden voorzien, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Uit artikel 2.16 van de POV Drenthe volgt niet dat er sprake moet zijn van enige samenhang. In artikel 2.16, tweede lid, onder d, van de POV Drenthe staat dat agrarische bebouwing op meerdere percelen mag worden samengevoegd om te voldoen aan de sloopnorm. Daarnaast stelt de voorzieningenrechter vast dat in de toelichting van artikel 2.16 van de POV Drenthe ook niet staat dat er sprake moet zijn van enige samenhang. Zo staat in de toelichting dat indien de landschappelijke inpassing op de voormalige bedrijfslocatie niet in voldoende mate mogelijk is, de woning elders mag worden gebouwd, bijvoorbeeld op een ander agrarisch perceel, een bouwlocatie in een lint of in een kleine kern. Ook staat in de toelichting dat hoe een gemeente wil omgaan met deze voorwaarden, de gemeente dit zelf verder kan vormgeven. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat in eerste instantie is gekeken naar de mogelijkheid om de twee woningen te bouwen op hetzelfde perceel, namelijk Langewijk 9. De raad stelt dat de stedenbouwkundig adviseur van de gemeente hierover heeft aangegeven dat deze locatie niet wenselijk is, omdat hierdoor een clustering aan bebouwing zal ontstaan. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om het stedenbouwkundig oordeel om niet te bouwen op het perceel Langewijk 9 ontoereikend te achten.

Voor zover [verzoeker] stelt dat de saneringsregeling onjuist is toegepast, overweegt de voorzieningenrechter dat de percelen waarop de te slopen respectievelijk gesloopte agrarische bebouwing zal worden opgeteld bij de sloopnorm wel degelijk zijn geoormerkt in het principebesluit van het college van burgemeester en wethouders van Noordenveld van 26 november 2019. Zo staan in het principebesluit de vier percelen genoemd als slooplocaties voor de toepassing van de ruimte-voor-ruimte regeling. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat met alle eigenaren van de locaties waarop zal worden gesloopt overeenkomsten zijn gesloten waarin staat dat de sloopmeters worden overgekocht. De voorzieningenrechter ziet in het aangevoerde geen aanleiding om aan de juistheid van het principebesluit en de toelichting van de raad op zitting te twijfelen.

Landschappelijke inpassing

6.       [verzoeker] voert aan dat bij de landschappelijke inpassing van de voorziene woningen is uitgegaan van een onjuiste en achterhaalde landschapsstructuur. Zo is er volgens hem geen rekening gehouden met de huidige situatie, maar met de situatie zoals die voorheen was. [verzoeker] verwijst in dat kader naar het bestemmingsplan dat is vastgesteld voor het perceel [locatie 2], waarmee in de verplaatsing van een woonboerderij wordt voorzien.

Daarnaast stelt [verzoeker] dat het er op lijkt dat bij het bestreden plan andere toetsingscriteria voor de landschappelijke inpassing zijn toegepast dan bij het bestemmingsplan voor het perceel aan [locatie 2].

6.1.    De voorzieningenrechter stelt vast dat voor de twee vrijstaande woningen het plan voorziet in een landschappelijke inpassing. Op grond van artikel 4.5.2 van de planregels is vastgelegd dat sprake is van strijdig gebruik, indien de landschappelijke inpassing op het perceel waarop de woningen worden gerealiseerd niet binnen twee jaar na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan is uitgevoerd en in stand wordt gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan, zoals bijgevoegd in bijlage 2 bij de planregels. De raad stelt in zijn verweerschrift dat de omstandigheid dat de woonboerderij aan de [locatie 2] in het landschappelijk inpassingsplan nog op de oude locatie is weergegeven, niet maakt dat het bestreden plan onzorgvuldig is. De landschappelijke inpassing heeft immers betrekking op de twee voorziene woningen en niet op de locatie [locatie 2], aldus de raad. De raad stelt dat de voorziene verplaatsing van de woonboerderij dus geen effect heeft op de onderhavige landschappelijke inpassing. De voorzieningenrechter ziet geen redenen om aan te nemen dat dit onjuist is.

6.2.    Voor zover [verzoeker] stelt dat bij de landschappelijke inpassing van het bestreden plan andere criteria zijn gehanteerd dan bij het bestemmingsplan voor het perceel [locatie 2], overweegt de voorzieningenrechter dat [verzoeker] niet concreet heeft gemaakt in hoeverre de criteria van elkaar verschillen en waarom dat tot de conclusie zou moeten leiden dat het landschappelijk inpassingsplan onzorgvuldig tot stand is gekomen.

Beleidsregels

7.       [verzoeker] betoogt ter zitting dat de voorziene ontwikkeling ook in strijd is met de beleidsregels voor de ruimte-voor-ruimte regeling van de gemeente. Hij maakt daarbij een vergelijking met het bestemmingsplan "Turfweg 10a en De Ring 15 in Leutingewolde", vastgesteld op 24 november 2021 door de raad van de gemeente Noordenveld. Volgens hem is er in dat bestemmingsplan getoetst aan de beleidsregels voor de ruimte-voor-ruimte regeling van de gemeente en daaruit volgt dat per perceel minimaal 500 m2 aan bebouwing gesloopt moet worden. Uit het verhandelde ter zitting en de plantoelichting van het bestemmingsplan "Turfweg 10a en De Ring 15 in Leutingewolde" is gebleken dat de beleidsregels ook zijn uitgewerkt in artikel 48.1 van het bestemmingsplan "Buitengebied Noordenveld", vastgesteld op 17 april 2013 en dat deze regels alleen van toepassing zijn als er slechts één compensatiewoning wordt gebouwd. In artikel 48.1 van het bestemmingsplan "Buitengebied Noordenveld" is ook niet de door [verzoeker] gestelde minimale eis van 500 m2 bebouwing opgenomen. Het bestreden plan voorziet in de bouw van twee compensatiewoningen. De voorzieningenrechter ziet gelet hierop geen aanknopingspunten om dit voor onjuist te houden. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden plan in zoverre in de bodemprocedure geen stand kan houden.

Conclusie

8.       Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

9.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.M.W. van Ewijk, griffier.

w.g. Venema
voorzieningenrechter

w.g. Van Ewijk
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2022

867